Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft ten behoeve van een organisatie die zich bezighoudt met fraude rond minerale oliën, ondernemingen ter beschikking gesteld, facturen opgemaakt en ondertekend en gelden geïnd van afnemers. Dit heeft ertoe geleid dat de Inspecteur aan X een naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing over de jaren 2010 tot en met 2013 heeft opgelegd.

In geschil is of X terecht als accijnsschuldenaar is aangemerkt. Niet in geschil is dat een ander de minerale oliën voorhanden heeft gehad en dat de verschuldigde accijns niet is geheven.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat X terecht als accijnsschuldenaar is aangemerkt. X heeft faciliteiten verleend waardoor de handel en dus ook het voorhanden hebben mogelijk werden gemaakt. Het Hof is dan ook van oordeel dat X betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen in de zin van artikel 7, lid 2, onderdeel b, Richtlijn 2008/118.

X heeft cassatieberoep ingesteld.

A-G Ettema onderzoekt of de handelingen van X als voldoende ‘betrokken’ bij het voorhanden hebben als bedoeld in artikel 8, lid 1, onderdeel b, Richtlijn 2008/118 kunnen worden beschouwd. Ook behandelt zij de vraag of een persoon die bij het voorhanden hebben betrokken is als accijnsschuldenaar kan worden aangewezen als hij er geen weet van had dat over de goederen geen accijns is geheven.

Zij komt tot de slotsom dat in de Uniewetgeving en de jurisprudentie van het Hof van Justitie weliswaar aanwijzingen kunnen worden gevonden hoe deze vragen moeten worden beantwoord, maar dat van een acte clair of acte éclairé geen sprake is.

De A-G geeft de Hoge Raad in overweging om twee prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ.

Schuldenaar

Een interessante en principiële zaak over wie schuldenaar is voor accijns in het geval van het voorhanden hebben van accijnsgoederen buiten een accijnsgoederenplaats zonder dat de verschuldigde accijns is betaald. De zaak draait om de frauduleuze handel in minerale oliën waarbij ten onrechte geen accijns werd betaald. Belanghebbende had zelf geen rol in de handel van de minerale oliën, maar heeft met behulp van verschillende ondernemingen (betaalde) diensten verricht aan de handelaar. Deze diensten bestonden uit het versturen van verkoopfacturen aan kopers en het contant opnemen en doorsturen van de ontvangen betalingen aan de handelaar. Op grond van betrokkenheid bij het voorhanden hebben van de minerale oliën (artikel 51, lid 1, onderdeel b, Wet Accijns), heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd voor de onbetaalde accijnzen.

In cassatie draait het voornamelijk om de betekenis en reikwijdte van het begrip ‘betrokken’. Belanghebbende stelt dat zij de minerale oliën nooit feitelijk voorhanden heeft gehad en geen wetenschap had van de fraude. A-G Ettema concludeert dat de uitleg van ‘betrokken’ onvoldoende duidelijk is en geeft de Hoge Raad in overweging het HvJ prejudiciële vragen voor te leggen.

Metadata

Rubriek(en)
Accijnzen
Belastingtijdvak
2010-2013
Instantie
A-G
Datum instantie
31 januari 2020
Rolnummer
19/01068
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:101
Auteur(s)
drs. R.R. Ramautarsing
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2020/0672
Aflevering
19 maart 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3124
bwbr0005251&artikel=51&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina