Onterechte naheffingsaanslag parkeerbelasting voor postbezorger
Hof Amsterdam, 1 december 2020
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(5)
- Jurisprudentie(264)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(2)
- Recent(1)
Samenvatting
In deze procedure is een aan X (belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting in geschil. X betoogt dat sprake was van ‘onmiddellijk laden en lossen’.
Volgens Hof Amsterdam heeft X met een verklaring van zijn werkgever en werktijdenrapport aannemelijk gemaakt dat hij op het bewuste moment werkzaam was als postbezorger. Dit wordt ondersteund door de met de scanauto gemaakte foto, waarop de belettering zichtbaar is. Het Hof acht de verklaring van X geloofwaardig dat hij uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van de door hem gestelde handelingen, te weten het ophalen en bezorgen van post bij [naam] met behulp van twee postkarren. X slaagt in zijn bewijslast dat sprake was van onmiddellijk laden en lossen en dus niet van parkeren.
De naheffingsaanslag wordt vernietigd.
BRON
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van X, wonende te [plaats], belanghebbende, (gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach) tegen de uitspraak van 4 juli 2019 in de zaak met kenmerk AMS18/5710 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2020.
Ter zitting is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, voornoemd en namens de heffingsambtenaar is verschenen [Y].
Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de (proces)kosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.622; en
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 46 (beroep) en € 128 (hoger beroep), in totaal € 174 te vergoeden.
Gronden
1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat de auto met kenteken [kenteken] (de auto) op 26 januari 2018 om 17:16 uur zou zijn geparkeerd in een parkeervak ter hoogte van [adres] (hierna: de parkeerplaats), terwijl geen parkeergeld was betaald. De parkeerplaats is aangewezen als plaats waar alleen tegen voldoening van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Het tijdig door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ingestelde bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of sprake is van ‘onmiddellijk laden en lossen’ zoals belanghebbende bepleit, of van ‘parkeren’ zoals de heffingsambtenaar bepleit.
3. Het Hof stelt voorop dat hetgeen de rechtbank in overwegingen 2 tot en met 4 van haar uitspraak heeft weergegeven het toetsingskader juist weergeeft en maakt deze overwegingen tot de zijne.
4. Belanghebbende heeft gesteld dat hij zijn auto niet had geparkeerd, maar dat zijn auto uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen (onmiddellijk laden en lossen). Hij stelt dat hij werkzaam was als postbezorger bij [bedrijf] en dat hij op de bewuste dag en het bewuste tijdstip bulkpost moest ophalen en bezorgen bij het [naam] aan de [adres]. De post bestond uit pakketten van verschillende omvang en briefpost. Belanghebbende had hiervoor twee postkarren nodig. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft belanghebbende een verklaring van zijn werkgever en een werktijdenrapport overgelegd. Belanghebbende heeft voorts een foto overgelegd van de situatie ter plaatse. Hij stelt dat hij op het tijdstip dat de scanauto langsreed niet op de foto’s van scanauto zichtbaar was omdat hij op dat moment niet naast de auto stond maar met de postkarren bezig was met de bezorging bij het [naam]. Daarnaast wijst belanghebbende op de belettering op de auto met de naam van zijn werkgever.
5. De heffingsambtenaar heeft belanghebbendes stelling dat sprake is van onmiddellijk laden en lossen betwist en heeft in dit kader foto’s die de scanauto heeft gemaakt overgelegd. Het Hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat dit foto’s zijn van de auto die op het bewuste tijdstip stil stond in een parkeervak op de locatie. Op de foto’s is de belettering “[bedrijf]” te zien.
6. Het Hof overweegt dat belanghebbende met de door hem overgelegde documenten, de verklaring van zijn werkgever en zijn werktijdenrapport, aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het bewuste moment werkzaam was als postbezorger. Dit wordt ondersteund door de met de scanauto gemaakte foto, waarop de belettering zichtbaar is. Het betoog van de heffingsambtenaar komt er in feite op neer dat sprake was van parkeren omdat belanghebbende niet op de scanfoto zichtbaar was, de deuren van de auto gesloten waren en de alarmlichten uit stonden. Het Hof overweegt echter dat de foto’s van de scanauto slechts enkele seconden beslaan. Daarom valt de juistheid van belanghebbendes lezing, waarbij sprake was van onmiddellijk laden en lossen (en dus niet van parkeren) geenszins uit te sluiten. Mede gezien deze werkzaamheden als postbezorger op dat moment hecht het Hof geloof aan de door belanghebbende steeds herhaalde verklaring, namelijk dat hij uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van de door hem gestelde handelingen, het ophalen en bezorgen van post van het [naam] met behulp van twee postkarren. Belanghebbende slaagt in zijn bewijslast dat sprake was van onmiddellijk laden en lossen en dus niet van parkeren.
7. Nu is vastgesteld dat sprake was van onmiddellijk laden en lossen is de omstreden naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
8. Het Hof vindt aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op (in totaal) € 2.622:
- € 522 voor de bezwaarprocedure: 2 [indienen bezwaarschrift en hoorzitting] x € 261 x 1 (wegingsfactor);
- € 1.050 voor de beroepsprocedure: 2 [indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting] x € 525 x 1 (wegingsfactor);
- € 1.050 voor de procedure in hoger beroep: 2 [indienen hogerberoepschrift en verschijnen ter zitting] x € 525 x 1 (wegingsfactor).
De mondelinge uitspraak is gedaan op 1 december 2020 door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter van de enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.