Direct naar content gaan

Samenvatting

Tot de door X NV belichaamde fiscale eenheid behoren levensverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars. De brutopremie voor een verzekeringsproduct wordt bepaald door kosten en winst op te slaan via een door een actuaris van X NV berekende premie. Voor administratiekosten tijdens de verzekeringslooptijd waarin naar verwachting geen premies en dus geen kostenopslagen (meer) ontvangen zullen worden (de premievrije periode), passiveert X NV een administratiekostenreserve (AKR), die op haar commerciële en fiscale balans onderdeel is van de premiereserve. De kosten (eerste en doorlopende kosten) worden ten laste van het resultaat gebracht op het moment waarop ze gemaakt worden. Vanaf 1 januari 2004 heeft de inspecteur verdere dotatie aan de AKR afgewezen; zij moet zijns inziens afgebouwd worden. In geschil is of verdere dotatie aan de AKR is toegestaan.
De Rechtbank oordeelde dat, gelet op de lange historie van winstbepaling van levensverzekeraars en de tussen de overheid en de bedrijfstak gemaakte afspraken daarover, een AKR is toegestaan.
Het Hof daarentegen deelde die opvatting niet: geen verdere dotaties en afbouwen van de AKR. Voorts oordeelde het Hof dat de inspecteur niet onredelijk heeft gehandeld door een klein jaar van te voren aan te kondigen dat hij aan de op 1 januari 2004 bestaande AKR geen dotaties meer zou toestaan.
Tegen dit oordeel heeft X NV cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat voor de vraag of een AKR kan worden gevormd, beslissend is of goed koopmansgebruik zich niet daartegen verzet.
Indien, zoals in het onderhavige geval, een verzekeraar voor het nakomen van zijn verplichtingen jegens de verzekerden in latere jaren kosten zal moeten maken, mag de verzekeraar naast een voorziening voor verzekeringsverplichtingen (ook wel aangeduid als wiskundige reserve of premiereserve) een passiefpost vormen ter zake van deze kosten indien en voor zover de verzekeraar deze kosten aannemelijk kan maken.
De verzekeraar mag ieder jaar een redelijke schatting van die kosten maken. Daarbij hoeft niet te worden onderscheiden welk gedeelte van de passiefpost van het voorafgaand jaar is vrijgevallen en welk bedrag in het betreffende jaar aan de passiefpost wordt toegevoegd en evenmin hoeven de kosten (per polis) specifiek te worden geadministreerd. Het Hof is dus van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan, aldus de Hoge Raad. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.
Anders A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2004
Instantie
HR
Datum instantie
11 november 2011
Rolnummer
10.03774
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BQ6163
bwbr0011353&artikel=3.25

Naar de bovenkant van de pagina