Samenvatting
Een ex-echtgenote heeft conservatoir beslag laten leggen op een bankrekening van haar ex-echtgenoot. Volgens de ex-echtgenoot heeft dit beslag tot gevolg dat het banktegoed niet tot het vermogen in de zin van de Wet op de vermogensbelasting (Wet VB) kan worden gerekend. Volgens het Hof heeft het conservatoir beslag echter geen waardedrukkende invloed en is er ook geen sprake van een schuld. Tegen dit oordeel heeft de ex-echtgenoot cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad bevestigt echter het oordeel van het Hof. Het cassatieberoep van de ex-echtgenoot wordt ongegrond verklaard.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 april 2005, nr. 03/00718, betreffende een aanslag in de vermogensbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de vermogensbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft, na te hebben vastgesteld - in cassatie onbestreden - dat het onderhavige banktegoed een bezitting is als bedoeld in artikel 4 van de Wet op de vermogensbelasting 1964, met juistheid geoordeeld dat de omstandigheid dat hierop conservatoir beslag is gelegd geen waardeverminderende factor vormt en evenmin in aanmerking kan worden genomen als een schuld. De tegen laatstvermeld oordeel gerichte klachten falen derhalve.
3.2. Ook de overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2008.