Beslissing van de wrakingskamer op het verzoek tot wraking, gedaan door verzoeker te woonplaats (hierna: verzoeker)
1. Het verloop van de procedure
1.1. Verzoeker heeft hoger beroep aangetekend tegen beschikkingen in het kader van de Wet waardering onroerende zaken. De zaken zijn bij de belastingkamer van dit Hof ingeschreven onder de nummers BK-ARN 21/1763 en BK-ARN 22/1862.
1.2. Ter zitting van het Hof op 28 maart 2024 heeft de gemachtigde van verzoeker, mr. A. Bakker, om wraking verzocht van raadsheer mr. J.W. Keuning.
1.3. Mr. Keuning heeft de wrakingskamer medegedeeld niet in de wraking te berusten en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord.
1.4. De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 25 april 2024 te Leeuwarden. De gemachtigde van verzoeker heeft het Hof telefonisch laten weten, dat hij niet op tijd aanwezig kon zijn op de zitting. De zitting is daarom voortgezet. Ter zitting zijn verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar mr. [naam1] , bijgestaan door [naam2] (taxateur).
2. De beoordeling van het verzoek
De ontvankelijkheid
2.1. De wrakingskamer acht het verzoek tijdig ingediend en acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2. Verzoeker heeft het Hof gewraakt, nadat het tijdens de zitting aan partijen heeft medegedeeld dat het beide taxatierapporten van verzoeker met daarin andere referentieobjecten dan die de heffingsambtenaar hanteert, wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing zal laten. Deze taxatierapporten heeft verzoeker ingediend kort voor de zitting, maar net buiten de tien-dagentermijn van artikel 8:58 Awb.
2.3. Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker meent dat het Hof bij deze beslissing het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat het Hof de heffingsambtenaar wel heeft toegestaan op een laat moment in de procedure stukken in te dienen zonder daaraan deze zware sanctie te verbinden. Verder heeft het Hof de processuele rechtszekerheid geschonden door in een andere zaak wel acht te slaan op een taxatie die verzoeker op een laat moment heeft ingediend. Volgens verzoeker ziet het Hof niet in dat verzoeker zich ruimhartig heeft opgesteld in deze en in andere procedures. Verzoeker verwijt het Hof dat het de heffingsambtenaar heeft gesuggereerd te stellen dat de taxatierapporten buiten beschouwing gelaten moeten worden. Het Hof zou volgens verzoeker de tien-dagentermijn genoemd in artikel 8:58 Awb niet willen toepassen, omdat het zich makkelijk van de zaken af wil maken. Het Hof heeft hiermee de indruk doen ontstaan, dat het vooringenomen en partijdig is.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.4. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
“Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.”
2.5. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer HR 21 september 2010, nr. 09/00171, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en HR 19 december 2014, nrs. 14/04896 t/m 14/04899, ECLI:NL:HR:2014:3625).
2.6. Voorts kan het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen - de verzoeker onwelgevallige - (processuele) beslissingen van de rechter. Het behoort tot de taak van de rechter om, gaande de procedure, beslissingen te nemen over onder meer de voortgang van het onderzoek. Grond voor wraking bestaat alleen als uit de beslissing, waaronder begrepen de motivering, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid.
2.7. De wrakingskamer overweegt dat het buiten beschouwing laten van bewijsmiddelen een processuele beslissing van het Hof is. Bij deze processuele beslissing hebben zich naar het oordeel van de wrakingskamer geen uitzonderlijke omstandigheden voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Hierbij weegt de wrakingskamer mee, dat het Hof verwijst naar twee eerdere zittingen waarin de gemachtigde erop gewezen is dat het Hof aan zijn handelwijze van het indienen van uitgebreide taxatierapporten kort voor de zitting juridische gevolgen kan verbinden in de zin dat die stukken buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Het Hof is voorbij gegaan aan het verzoek van de heffingsambtenaar om aanhouding van de zaak voor nader onderzoek, omdat volgens het Hof aanhouding in de weg staat aan een goed verloop van de procedure en voortgang van de zaken. Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd dat het Hof met deze beslissing zich makkelijk van de zaak af heeft willen maken. Indien verzoeker het niet eens is met de processuele beslissing van het Hof en de daaraan ten grondslag liggende motivering, kan hij tegen de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.
2.8. De wrakingskamer ziet in de wijze waarop de raadsheer de zaak ter zitting heeft gehandeld geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek daarom afwijzen.
De beslissing
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. J.W. Keuning af.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. C. Koopman, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.