Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een energiebedrijf dat kolengestookte elektriciteitscentrales exploiteert. Hij voert kolen in uit Rusland, Indonesië, de Verenigde Staten van Amerika en Colombia.

In deze zaak gaat het om de heffing van kolenbelasting ter zake van de invoer in Nederland van kolen uit Rusland die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit. In beginsel is deze invoer op grond van artikel 14, lid 1, onderdeel a, eerste volzin, Richtlijn Energiebelasting (p. 51-70) vrijgesteld van belasting.

Uit milieubeleidsoverwegingen is het de lidstaten evenwel op grond van de tweede volzin van genoemd artikelonderdeel toegestaan (toch) belasting te heffen. Nederland heeft met ingang van 1 januari 2013 van deze mogelijkheid gebruikgemaakt en de vrijstelling voor kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit afgeschaft. Tot 1 januari 2013 was de vrijstelling opgenomen in artikel 44, lid 2, Wbm.

Zowel Rechtbank Den Haag als Hof Den Haag oordelen, voor zover in cassatie van belang, dat het afschaffen van de vrijstelling voor kolen die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit niet in strijd is met artikel 14, lid 1, onderdeel a, Richtlijn Energiebelasting. De Rechtbank en het Hof toetsen met name of milieubeleidsoverwegingen aanwezig zijn en achten niet van belang of die milieubeleidsoverwegingen ook daadwerkelijk effect hebben op het milieu. Voorts is naar het oordeel van de Rechtbank en het Hof geen sprake van ongeoorloofde discriminatie als bedoeld in artikel 110 VWEU en in artikel 11 van de Overeenkomst.

X heeft tegen het oordeel van het Hof cassatieberoep ingesteld. Hij voert aan dat de wetgever de vrijstelling van kolenbelasting voor kolen die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit niet mocht afschaffen. Hij meent dat aan het afschaffen van voornoemde vrijstelling niet daadwerkelijk milieubeleidsoverwegingen ten grondslag liggen.

De Hoge Raad bevestigt echter het oordeel van het Hof en verklaart het cassatieberoep ongegrond.

Anders Conclusie A-G Ettema (NLF 2017/0395, met noot van Hoffer). Zij gaf de Hoge Raad in overweging de zaak aan te houden en aan het Hof van Justitie over deze kwestie prejudiciële vragen te stellen.

Deze noot heeft tevens betrekking op de vier gelijkluidende arresten van dezelfde datum (NLF 2018/1411 t/m NLF 2018/1415).

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Belastingdienst in de jaren 2013-2015 rechtmatig kolenbelasting heeft geheven bij de exploitant(en) van kolencentrales.

Aanleiding

In 2013 werd de vrijstelling van kolenbelasting voor de uitslag en de invoer van kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 procent (hierna: de vrijstelling) als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 afgeschaft.

Per 1 januari 2016 is de vrijstelling opnieuw ingevoerd, als onderdeel van het Energieakkoord, onder voorwaarde dat kolencentrales op termijn zouden worden gesloten. Inmiddels is in het regeerakkoord Rutte III een datum genoemd, te weten 2030. Derhalve heeft er alleen heffing plaatsgevonden in de jaren 2013, 2014 en 2015.

Metadata

Rubriek(en)
Milieu- en energieheffingen
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
8 juni 2018
Rolnummer
16/01382
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:863
Auteur(s)
mr. M.H.N. Hoffer
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2018/1372
Aflevering
28 juni 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1606
bwbr0007168&artikel=44,bwbr0007168&artikel=44,bwbv0001506&artikel=110,bwbv0001506&artikel=110

Naar de bovenkant van de pagina