Heffingsambtenaar was niet verplicht een medebelanghebbendebeschikking te geven
undefined, 10 mei 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(43)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft bij brief van 9 april 2019 de Heffingsambtenaar verzocht hem voor zijn woning voor het jaar 2019 een WOZ-beschikking te verstrekken en in het slot van de brief verwezen naar artikel 28, lid 1, Wet WOZ (hierna: de medebelanghebbendebeschikking). Op dat moment was aan X nog geen reguliere beschikking ingevolge artikel 24, lid 3, Wet WOZ gegeven. De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 maart 2020 de reguliere beschikking aan X toegezonden.
In geschil is of de Heffingsambtenaar het verzoek om verstrekking van een medebelanghebbendebeschikking terecht heeft geweigerd.
De Heffingsambtenaar is niet verplicht op aanvraag een medebelanghebbendebeschikking te geven als de aanvrager geen belang heeft bij die beschikking, oordeelt Hof Den Haag. In casu is X een belanghebbende als bedoeld in artikel 24, lid 3, aanhef en onderdeel a, Wet WOZ en heeft hij recht op een reguliere beschikking die aan hem op 31 maart 2020 is gegeven. Hij heeft daarom geen belang bij een medebelanghebbendebeschikking. Dat wordt niet anders door het feit dat X veel langer heeft moeten wachten dan de in artikel 24, lid 1, Wet WOZ opgenomen termijn van acht weken voor het geven van een reguliere beschikking.
Anders dan Rechtbank Den Haag is het Hof daarom van oordeel dat de Heffingsambtenaar aan X desgevraagd geen medebelanghebbendenbeschikking behoefde te geven.
Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar is gegrond.
BRON
Uitspraak van 10 mei 2022 in het geding tussen:
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: J.W. Vugts)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland , de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 mei 2021, nr. SGR20/3608.
Procesverloop
1.1. Belanghebbende heeft bij brief van 9 april 2019 de Heffingsambtenaar verzocht hem ter zake van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning) een beschikking als bedoeld in artikel 28, lid 1, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) te geven voor het jaar 2019 (medebelanghebbendebeschikking).
1.2. Belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar, in verband met het uitblijven van een reactie op het onder 1.1 bedoelde verzoek, bij brief van 15 januari 2020 in gebreke gesteld.
1.3. Bij beschikking van 21 januari 2020 heeft de Heffingsambtenaar onder meer het onder 1.1 bedoelde verzoek van belanghebbende afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft op 3 maart 2020 tegen de onder 1.3 genoemde beslissing bezwaar aangetekend. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 mei 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft op 19 mei 2020 tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier heeft ter zake een griffierecht geheven van € 48. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
1.6. De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Heffingsambtenaar heeft op 18 februari 2022 een nader stuk ingediend.
1.7. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 maart 2022, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de woning en heeft bij brief van 9 april 2019 de Heffingsambtenaar verzocht hem voor de woning voor het jaar 2019 een WOZ-beschikking te verstrekken en in het slot van de brief verwezen naar artikel 28, lid 1, Wet WOZ.
2.2. In verband met het uitblijven van een reactie op voormeld verzoek heeft belanghebbende de Heffingsambtenaar bij brief van 15 januari 2020 in gebreke gesteld. Bij beschikking van 21 januari 2020 heeft de Heffingsambtenaar onder meer het verzoek om verstrekking van een medebelanghebbendebeschikking afgewezen. De afwijzing van het verzoek om verstrekking van een medebelanghebbendebeschikking heeft de Heffingsambtenaar in de beschikking als volgt gemotiveerd:
2.3. Belanghebbende heeft op 3 maart 2020 daartegen bezwaar aangetekend.
2.4. De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 maart 2020 bij beschikking op grond van artikel 22 Wet WOZ (reguliere beschikking) de waarde op 1 januari 2018 (de waardepeildatum) van de woning, voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 326.000. De Heffingsambtenaar heeft de beschikking op grond van artikel 24, lid 3, onderdeel a, Wet WOZ, op naam van belanghebbende gesteld. Met deze beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2019 opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen (eigenaar) en watersysteemheffing (eigenaren) van de gemeente Leiden (de aanslagen).
2.5. De Heffingsambtenaar heeft op 12 mei 2020 het onder 2.3. bedoelde bezwaar ongegrond verklaard.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft – voor zover van belang – geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of de Heffingsambtenaar het verzoek om verstrekking van een medebelanghebbendebeschikking terecht heeft geweigerd en in het verlengde daarvan of belanghebbende recht heeft op de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding. De Heffingsambtenaar beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend; belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend.
4.2. De Heffingsambtenaar concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.3. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. In de Wet WOZ (tekst 2019) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
1. De in artikel 1, tweede lid, bedoelde ambtenaar van de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen, stelt de waarde van de onroerende zaak vast bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
(…)
Artikel 24
1. De beschikking wordt genomen binnen acht weken na het begin van het kalenderjaar waarvoor zij geldt.
2. Het niet naleven van het voorschrift van het eerste lid brengt geen nietigheid van de beschikking mee.
3. De bekendmaking geschiedt terstond door toezending aan:
a. degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;
b. degene die aan het begin van het kalenderjaar de onroerende zaal al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.
(…)
4. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, kan, indien er met betrekking tot een zelfde onroerende zaak meer dan één genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht kan worden aangewezen, bekendmaking plaatsvinden aan één van hen.
(…)
9. Indien ten aanzien van degene aan wie ingevolge het derde lid de bekendmaking van de beschikking dient te geschieden een aanslag onroerende-zaakbelastingen als bedoeld in artikel 220 van de Gemeentewet wordt vastgesteld waarbij als heffingsmaatstaf geldt de bij de beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak, geschiedt in afwijking van de vorige leden de bekendmaking van de beschikking in één geschrift met het aanslagbiljet onroerende-zaakbelastingen. Het niet naleven van de eerste volzin brengt geen nietigheid van de beschikking mee.
Artikel 28
5.2. Vaststaat dat op het moment dat belanghebbende ingevolge artikel 28, lid 1, Wet WOZ heeft verzocht om verstrekking van een medebelanghebbendebeschikking acht weken waren verstreken na het begin van het kalenderjaar 2019 en dat aan hem nog geen reguliere beschikking ingevolge artikel 24, lid 3, Wet WOZ was gegeven. Voorts staat vast dat de Heffingsambtenaar met dagtekening 31 maart 2020 de reguliere beschikking aan belanghebbende heeft toegezonden. Uit de onder 5.1 aangehaalde wetsartikelen volgt dat de Heffingsambtenaar niet verplicht is op aanvraag een medebelanghebbendebeschikking te geven als de aanvrager geen belang heeft bij die beschikking. In het onderhavige geval heeft belanghebbende – die, naar niet in geschil is, een belanghebbende is als bedoeld in artikel 24, lid 3, aanhef en onderdeel a, Wet WOZ, recht op een reguliere beschikking die aan hem, naar evenmin in geschil is, op 31 maart 2020 is gegeven – naar het oordeel van het Hof geen belang bij een medebelanghebbendebeschikking. Dat wordt niet anders door het feit dat belanghebbende – anders dan in eerdere jaren – veel langer op de reguliere beschikking heeft moeten wachten dan de in artikel 24, lid 1, Wet WOZ opgenomen termijn van acht weken na het begin van het kalenderjaar, alleen al omdat de heffingsambtenaar deze beschikking (zonder gevolgen) ook na afloop van deze termijn kan geven (artikel 24, lid 2, Wet WOZ) en zelfs ertoe kan overgaan de waarde van de onroerende zaak niet bij beschikking maar bij de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het desbetreffende jaar vast te stellen (artikel 220d, lid 4 van de Gemeentewet).
5.3. Anders dan de Rechtbank is het Hof dus van oordeel dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende desgevraagd geen medebelanghebbendenbeschikking behoefde te geven. De Rechtbank had het beroep daarom ongegrond moeten verklaren. Gevolg daarvan is dat belanghebbende geen recht heeft op de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding.
5.4. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond.
Proceskosten
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, G.J. van Leijenhorst en R.M. Hermans, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 10 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.