Direct naar content gaan

Samenvatting

Rijnvarende X (belanghebbende) heeft ingestemd met het voorstel van de Inspecteur om de beslistermijn op bezwaren inzake de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 te verlengen.

Voor Hof Den Haag was onder meer in geschil of X recht heeft op vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011.

Het Hof heeft geoordeeld dat de instemming van X met verder uitstel van de uitspraak op bezwaar in de zin van artikel 7:10, lid 4, Awb een bijzondere omstandigheid vormt waardoor de redelijke termijn voor behandeling van de zaak in bezwaar en beroep wordt verlengd. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de beslistermijn op het bezwaar onder meer is aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen van Hof Den Bosch door het HvJ, waarmee X heeft ingestemd. De redelijke termijn is voor beide jaren niet overschreden en aan X komt geen immateriële schadevergoeding toe, aldus het Hof.

X heeft cassatieberoep ingesteld tegen dit oordeel van het Hof en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

De enkele instemming met verder uitstel in de zin van artikel 7:10, lid 4, Awb vormt niet een bijzondere omstandigheid, oordeelt de Hoge Raad. Het aanhouden van een bezwaarschrift in verband met prejudiciële vragen die aanhangig zijn bij het Hof van Justitie daarentegen wel. De in verband daarmee buiten beschouwing te laten periode vangt echter niet eerder aan dan op het moment dat de Inspecteur de belanghebbende schriftelijk in kennis heeft gesteld van zijn beslissing om het bezwaarschrift aan te houden in afwachting van het antwoord op prejudiciële vragen en eindigt op de dag van de openbaarmaking van de prejudiciële beslissing door het HvJ.

Met inachtneming van het voorgaande is de redelijke termijn voor het jaar 2010 overschreden met drie jaar en vijf maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding voor immateriële schade van € 3.500.

De redelijke termijn voor het jaar 2011 is overschreden met twee jaar en vijf maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 2.500.

De overige cassatiemiddelen worden met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2010, 2011, 2012 en 2014
Instantie
HR
Datum instantie
4 juni 2021
Rolnummer
20/02902
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:826
Auteur(s)
mr. W.E. Nent
BDO
NLF-nummer
NLF 2021/1195
Aflevering
17 juni 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4387
bwbr0005537&artikel=7:10,bwbr0005537&artikel=7:10,bwbv0001506&artikel=267,bwbv0001506&artikel=267

Naar de bovenkant van de pagina