Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds dat onder meer heeft belegd in aandelen in vennootschappen die zijn gevestigd in Nederland. Er is dividendbelasting ingehouden over het dividend dat hij heeft ontvangen op deze aandelen in jaren waarin de Nederlandse wet een recht op teruggaaf van dividendbelasting wel bood aan een fiscale beleggingsinstelling (fbi), maar niet aan een buitenlandse beleggingsinstelling (bbi). X heeft toch verzocht om teruggaaf op de grond dat hij een recht op teruggaaf kan ontlenen aan het Unierecht.

De teruggaafverzoeken hebben geleid tot een arrest van het HvJ (30 januari 2020, C-156/17 (Köln-Aktienfonds Deka), ECLI:EU:C:2020:51) en een (eind)arrest van de Hoge Raad (23 oktober 2020, 16/03954, 17/02428 en 19/01141, ECLI:NL:HR:2020:1674). Deze procedure is het vervolg op die arresten en valt uiteen in een principaal beroep in cassatie van X en een incidenteel beroep in cassatie van de staatssecretaris.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat X niet objectief vergelijkbaar is met een fbi, op het punt van de dooruitdelingseis.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld met één middel. Het middel betoogt dat het Hof ten onrechte ervan uit is gegaan dat de winst van X daadwerkelijk moet worden belast bij al zijn participanten. Het betoogt ook dat het Hof ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat X de winst die vatbaar is voor uitdeling volgens Duitse maatstaven volledig heeft uitgekeerd.

Volgens A-G Ettema geeft het oordeel van het Hof over de dooruitdelingseis niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De A-G geeft de Hoge Raad in overweging het principale beroep ongegrond te verklaren, omdat het belang mist en ook omdat het middel in dit beroep faalt.

Het (voorwaardelijk) incidentele beroep in cassatie van de staatssecretaris is gericht tegen het oordeel van het Hof dat het X niet tegenwerpt niet te hebben ingestemd met het doen van de vervangende betaling. Het Hof had dit X wel moeten tegenwerpen. Dit incidentele beroep in cassatie is ingesteld onder de voorwaarde dat de Hoge Raad het principale beroep in cassatie gegrond acht. Voor dat geval klaagt de staatssecretaris dat het oordeel van het Hof onjuist is. Het Hof had X dit wel moeten tegenwerpen.

De A-G geeft de Hoge Raad in overweging om het incidentele beroep te laten vervallen, hoewel het middel gegrond is.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
2002/2003 en 2004/2005 t/m 2007/2008
Instantie
A-G
Datum instantie
3 november 2023
Rolnummer
22/04515
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:988
Auteur(s)
mr. dr. R.P.C. Adema
Rijksuniversiteit Groningen en Deloitte
NLF-nummer
NLF 2024/0148
Aflevering
16 januari 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6195
bwbr0002515&artikel=10,bwbr0002515&artikel=10,bwbr0002515&artikel=10a,bwbr0002515&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=28,bwbr0002672&artikel=28

Naar de bovenkant van de pagina