Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft een winningsvergunning op grond van de Mijnbouwwet en is voor resultaten daaruit op grond van de Mijnbouwwet onderworpen aan de heffing van een winstaandeel (naast de vennootschapsbelasting). Het resultaat uit het winningsbedrijf wordt bepaald met winstbepalingsregels uit de Wet IB 2001 en de Wet VpB 1969, zij het dat alleen meegeteld worden opbrengsten en kosten die toerekenbaar zijn aan het winningsbedrijf dat daartoe afgescheiden moet worden van het overige vermogen van X (ringfencing). X heeft van haar moeder geld geleend om extern een deelneming in K (bv) te verwerven die eveneens een winningsvergunning en een winningsbedrijf heeft. Die deelneming is vervolgens fiscaal gefacilieerd en met terugwerkende kracht naar datum acquisitie juridisch gefuseerd in X.

In geschil is of X de aan haar moeder betaalde rente kan aftrekken als kosten van haar winningsbedrijf voor de bepaling van het winstaandeel. De Inspecteur meent van niet omdat de rente historisch en causaal verband houdt met het houden van een deelneming.

Rechtbank en Hof Den Haag hebben aftrek toegestaan. Het Hof achtte aannemelijk dat X beoogde het winningsbedrijf van K te verwerven om haar eigen winningsbedrijf uit te breiden, zodat de acquisitie, mede gezien de fusie, op één lijn is te stellen met een activa/passiva-transactie.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris op vier onderdelen cassatieberoep ingesteld, maar volgens A-G Wattel is dit ongegrond. Het oordeel van het Hof is juist.

Laat het verleden rusten

In deze zaak gaat het om het afbakenen van het winningsbedrijf ten opzichte van de overige activiteiten van de belanghebbende. Slechts de voordelen uit het winningsbedrijf zijn namelijk onderworpen aan het staatswinstaandeel. Meer specifiek gaat het om de vraag of een schuld die oorspronkelijk is aangegaan voor het verwerven van een deelneming met daarin een winningsonderneming, na de juridische fusie waarbij het winningsbedrijf onder algemene titel is overgegaan naar belanghebbende, bij belanghebbende tot het winningsbedrijf behoort. A-G Wattel concludeert dat:

  • de relevante schuld niet meer aan de deelneming kleeft;
  • er geen aanknopingspunten zijn om aan te sluiten bij de strikte historische benadering die de fiscus hanteert bij de toepassing van artikel 10a Wet VpB 1969.

 

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2009
Instantie
A-G
Datum instantie
11 juli 2018
Rolnummer
17/05180
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:832
Auteur(s)
mr. E. Bioch
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2018/1902
Aflevering
6 september 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1751
bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0011353&artikel=3.8,bwbr0011353&artikel=3.8

Naar de bovenkant van de pagina