Direct naar content gaan

Samenvatting

Een tot een fiscale eenheid behorende NV heeft een managementovereenkomst gesloten met drie vennootschappen die ten behoeve van institutionele instellingen in vastgoed beleggen.
De fiscale eenheid heeft geen btw voldaan over de van deze drie vastgoedvennootschappen ontvangen vergoedingen.
Volgens de fiscale eenheid is op de managementvergoeding de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel i, sub 3, Wet OB van toepasing.
Dit artikel bepaalt in wezen dat het beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens van btw is vrijgesteld.
De Inspecteur verleent de vrijstelling niet. Hij is enerzijds van mening dat het hier niet om collectieve beleggingen gaat en anderzijds oordeelt hij dat het kopen, verkopen en verhuren van vastgoed niet tot het beheer van de instellingen behoort maar tot de exploitatie van vastgoed.
De Hoge Raad heeft over deze kwestie op 1 november 2013 (nr. ECLI:NL:HR:2013:1015) prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EU (HvJ).
Het HvJ heeft de vragen thans beantwoord.
Volgens het HvJ kan een vennootschap die is opgericht door meer dan één belegger met enkel het doel het bijeengebrachte vermogen te beleggen in onroerende zaken, worden beschouwd als gemeenschappelijk beleggingsfonds in de zin van artikel 13, B, onder d), punt 6, van de Zesde richtlijn. Als voorwaarde geldt dat de betrokken lidstaat een dergelijke vennootschap aan bijzonder overheidstoezicht heeft onderworpen.
Het HvJ oordeelt voorts dat artikel 13, B, onder d), punt 6, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de feitelijke exploitatie van de onroerende zaken van een gemeenschappelijk beleggingsfonds niet onder het in deze bepaling gebruikte begrip „beheer” valt.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1996
Instantie
HvJ
Datum instantie
9 december 2015
Rolnummer
C-595/13
ECLI
ECLI:EU:C:2015:801
bwbr0002629&artikel=11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina