Direct naar content gaan

Samenvatting

Bij een verkrijging van een deelnemingsrecht in een beleggingsfonds in de zin van artikel 2, lid 3, Wet BRV jo. artikel 1:1 Wft is pas overdrachtsbelasting verschuldigd indien de verkregen deelnemingsrechten een belang van ten minste een derde in dat vastgoedfonds vertegenwoordigen. In dit artikel onderzoeken Rick Noels, Glenn Snoeks en Jan Willem van der Velden de vraag wanneer vastgoedfondsen in de familiesfeer kwalificeren als zo’n beleggingsfonds. Conclusie: een vastgoedfonds met uitsluitend familieleden als participant, kwalificeert nog steeds als zo’n beleggingsfonds.

NLF-W artikel

1. Inleiding

In deze bijdrage onderzoeken wij de vraag wanneer vastgoedfondsen zonder rechtspersoonlijkheid in de familiesfeer kwalificeren als beleggingsfonds in de zin van artikel 2, lid 3, Wet BRV jo. artikel 1:1 Wft. Het is voor de heffing van overdrachtsbelasting een relevant onderwerp. Bij een verkrijging van een deelnemingsrecht in een vastgoedfonds dat niet wordt aangemerkt als een vastgoedfonds/beleggingsfonds ex artikel 2, lid 3, Wet BRV is altijd overdrachtsbelasting verschuldigd over het verkregen belang. Bij een verkrijging van deelnemingsrechten in een vastgoedfonds/beleggingsfonds dat wel kwalificeert als ‘artikel 2, lid 3’-fonds is pas overdrachtsbelasting verschuldigd, kort gezegd, indien de verkregen deelnemingsrechten een belang van ten minste een derde in het vastgoedfonds vertegenwoordigen. Voor een verkrijger van deelnemingsrechten is dit het potentiële overdrachtsbelastingvoordeel van het predicaat vastgoedfonds ex artikel 2, lid 3, Wet BRV. Maar dit predicaat heeft onder omstandigheden tot gevolg dat de beheerder van het vastgoedfonds over een vergunning of registratie bij de AFM moet beschikken.

Allereerst wordt in paragraaf 2 kort ingegaan op algemene aspecten van een vastgoedfonds in de familiesfeer. In paragraaf 3 wordt het wettelijk overdrachtsbelastingkader voor een verkrijging van een deelnemingsrecht in een vastgoedfonds zonder rechtspersoonlijkheid beschreven. In paragraaf 4 wordt de definitie van beleggingsfonds volgens de financiële toezichtwetgeving behandeld en wordt ingegaan op de uitleg ervan voor de toepassing van artikel 2, lid 3, Wet BRV. In paragraaf 5 werken wij de fiscale en toezichtrechtelijke stappen aan de hand van twee voorbeelden nader uit. In paragraaf 6 behandelen we een aantal actuele fiscale overwegingen voor het opzetten van een vastgoedfonds in de familiesfeer. Wij sluiten onze bijdrage in paragraaf 7 af met een conclusie.

Log hier in om verder te lezen

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Wetsartikelen
Auteur(s)
mr. R.J.A. Noels
HLB Witlox Van den Boomen
mr. G.G.M. Snoeks
HLB Witlox Van den Boomen
prof. mr. J.W.P.M. van der Velden
Keijser Van der Velden Advocaten/Universiteit van Amsterdam/Hof Den Bosch
NLF-nummer
NLF-W 2022/22
Judoreg
NFB5246
Publicatiedatum
2 oktober 2022
bwbr0002740&artikel=2

Naar de bovenkant van de pagina