X (bv; belanghebbende) is moedermaatschappij van een fiscale eenheid. Dochtermaatschappij Z exploiteerde een paardenhouderij.
Z heeft in oktober 2003 voor een bedrag van € 1,2 miljoen een complex van onroerende zaken aangekocht (onder meer een dienstwoning, paardenschuur, rijbak en grasland) en dit later uitgebreid.
Sinds haar oprichting in 2003 heeft Z op vennootschappelijk niveau ieder jaar verliezen geleden. Deze verliezen zijn binnen de fiscale eenheid volledig verrekend met de positieve resultaten van X.
De eerdere gemachtigde van X en de Inspecteur hebben een compromis gesloten. Partijen kwamen onder meer overeen dat de activiteiten van de paardenhouderij, met uitzondering van het vastgoed, in 2019 zouden worden ondergebracht in een nieuw op te richten vennootschap buiten de fiscale eenheid. Het vastgoed zou binnen de fiscale eenheid tegen een zakelijke prijs aan de nieuw op te richten vennootschap worden verhuurd.
In geschil is of X in haar aangifte vpb 2018 een afwaardering van € 883.577 van het vastgoed in aanmerking mag nemen.
Volgens Rechtbank Den Haag staat de inhoud van het compromis deze afwaardering niet toe. De Rechtbank kan de stelling van X dat het compromis geen betrekking zou hebben op het vastgoed niet volgen. Het vastgoed stond in 2018 ten dienste van de activiteiten van de paardenhouderij van Z en onderdeel van het compromis was dat het vastgoed zou achterblijven bij de fiscale eenheid en tegen een zakelijke prijs zou worden verhuurd.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2024 in de zaak tussen
eiseres bv, gevestigd te vestigingsplaats, eiseres (gemachtigde: drs. R.M. Barendse),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2018 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd (de aanslag).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 juli 2023 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2024.
De gemachtigde van eiseres is verschenen, tot bijstand vergezeld van [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] , mr. drs. [naam 3] en mr. drs. [naam 4] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres fungeert als houdstermaatschappij voor de heer [naam 5] ( [naam 5] ) en als moedermaatschappij van een fiscale eenheid. In onderhavig jaar was de vennootschap [bedrijfsnaam] B.V. ( [bedrijfsnaam] BV) een dochtermaatschappij van deze fiscale eenheid. [bedrijfsnaam] BV exploiteerde een productiegerichte paardenhouderij (de paardenhouderij). De directie van [bedrijfsnaam] BV bestond uit familieleden van [naam 5] . De zoon van [naam 5] voerde de dagelijkse leiding over de activiteiten van [bedrijfsnaam] BV. De activiteiten van eiseres zelf hielden in onderhavig jaar geen verband met het houden van paarden.
2. [bedrijfsnaam] BV heeft in oktober 2003 voor een bedrag van € 1,2 miljoen een complex van onroerende zaken aan de [adres] te [plaats] (het vastgoed) aangekocht. Het vastgoed bestond uit onder meer een dienstwoning, paardenschuur, rijbak en grasland. [bedrijfsnaam] BV heeft vervolgens additionele roerende en onroerende zaken aangekocht.
3. Sinds haar oprichting in 2003 heeft [bedrijfsnaam] BV op vennootschappelijk niveau ieder jaar verliezen geleden. Deze verliezen zijn binnen de fiscale eenheid volledig verrekend met de positieve resultaten van eiseres.
4. Naar aanleiding van een onderzoek voor de omzetbelasting heeft verweerder de zakelijkheid van de kosten voor de paardenhouderij ter discussie gesteld. In het kader van deze discussie heeft eiseres ter onderbouwing van de zakelijkheid van de activiteiten van [bedrijfsnaam] BV in 2017 een bedrijfsontwikkelingsplan laten opstellen. Hierin wordt onder meer beschreven dat de verschillende aangekochte roerende en onroerende zaken ten behoeve van de activiteiten van [bedrijfsnaam] BV zijn verworven. Aan de hand van gesprekken en correspondentie kwamen de eerdere gemachtigde van eiseres en verweerder tot een compromis. Partijen kwamen onder meer overeen dat de activiteiten van de paardenhouderij, met uitzondering van het vastgoed, in 2019 zouden worden ondergebracht in een nieuw op te richten vennootschap buiten de fiscale eenheid. Het vastgoed zou achterblijven in de fiscale eenheid van eiseres en tegen een zakelijke prijs aan de nieuw op te richten vennootschap worden verhuurd.
5. In e-mailcorrespondentie over het compromis is onder meer het volgende aan de orde gekomen. De eerdere gemachtigde van eiseres berichtte op 13 december 2018 het volgende aan verweerder: “Het verlies 2017 komt uit op een bedrag ad € 221.000 en het verlies 2018 op geschat € 192.000 ” en “… gelet op het vorenstaande blijkt duidelijk dat het verlies 2017 en 2018 aanzienlijk minder is dan in 2016 en ik zou je dan ook zeer erkentelijk zijn als je deze bedragen accepteert en daarmee onze discussie kan worden beëindigd en de onderneming in 2019 door [de zoon] kan worden voortgezet .” Vervolgens berichtte verweerder bij e-mail van 19 december 2018 het volgende aan de eerdere gemachtigde van eiseres: “Voor de duidelijkheid willen wij bij het één na laatste punt nog toevoegen, dat geen hogere lasten in mindering op de fiscale winst zullen gebracht dan de bedragen zoals genoemd in de e-mail van de heer [eerdere gemachtigde] van 13 december jl. ” In reactie hierop stuurde de eerdere gemachtigde van eiseres op eveneens 19 december 2018 het volgende bericht aan verweerder: “Ik ben akkoord met jouw aanvulling. ”
6. Eiseres heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2018 (aangifte Vpb 2018) onder de post “Overige waardeveranderingen (im)materiële vaste activa” een bedrag van € 1.053.671 in aftrek gebracht. Een bedrag van € 883.577 daarvan betreft afschrijving op het vastgoed.
Geschil
7. In geschil is of eiseres in haar aangifte Vpb 2018 een afwaardering van € 883.577 van het vastgoed in aanmerking mag nemen.
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de afwaardering van het vastgoed in aanmerking mag nemen. Zij betoogt dat de afspraak die in 2018 met verweerder is gemaakt ruimte laat voor deze afwaardering. Hiertoe voert zij aan dat deze afspraak alleen op de activiteiten op het gebied van de paardenhouderij ziet, het vastgoed daar los van staat en over de (af)waardering van het vastgoed in de vastlegging van het compromis niets is opgenomen. Daarnaast stelt eiseres dat de bedrijfswaarde van het vastgoed aanzienlijk lager was dan de boekwaarde en dat zij in 2018 tot dit inzicht is gekomen. Eiseres heeft ter onderbouwing van dit standpunt onder meer een taxatierapport verstrekt.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het compromis van december 2018 geen afwaardering van het vastgoed ten laste van de fiscale winst toestaat. Daarnaast weerspreekt verweerder de overige gronden van eiseres gemotiveerd.
Beoordeling van het geschil
10. Een fiscaal compromis is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het BW. Partijen zijn gebonden aan een rechtsgeldig overeengekomen vaststellingsovereenkomst, ook als sprake is van een mogelijk onjuist uitgangspunt. In beroep kunnen partijen zich aan deze overeenkomst niet eenzijdig onttrekken.
11. De eerdere gemachtigde van eiseres is per e-mail van 19 december 2018 akkoord gegaan met het fiscale compromis. Eiseres voert aan dat de inhoud van dit compromis ruimte biedt aan afwaardering van het vastgoed op het niveau van de fiscale eenheid van eiseres in 2018.
12. Naar het oordeel van de rechtbank staat de inhoud van het compromis deze afwaardering echter niet toe. De tekst van het compromis (“dat geen hogere lasten in mindering op de fiscale winst zullen gebracht dan de bedragen zoals genoemd in de e-mail van de heer [eerdere gemachtigde] van 13 december jl ”) is niet voor een andere uitleg vatbaar. De rechtbank kan de stelling van eiseres dat het compromis geen betrekking zou hebben op het vastgoed niet volgen. Het vastgoed stond in 2018 ten dienste van de activiteiten van de paardenhouderij van [bedrijfsnaam] BV en onderdeel van het compromis was dat het vastgoed zou achterblijven bij de fiscale eenheid en tegen een zakelijke prijs zou worden verhuurd. Omdat het compromis geen afwaardering van het vastgoed toestaat, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de overige gronden van eiseres.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Welie, voorzitter, en mr. M.E. Kiers en mr. S.E. Postema, leden, in aanwezigheid van mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024.