Direct naar content gaan

Samenvatting

De Deense vennootschap Bevola had filialen in Finland en Zweden en dochters in Duitsland en Noorwegen. Bevola heeft niet geopteerd voor een ‘internationale gezamenlijke aanslag’. Hierdoor is Bevola niet gerechtigd om in 2009 de verliezen van haar Finse filiaal (na de sluiting) in mindering te brengen. Bevola stelt dat er sprake is van een niet gerechtvaardigde beperking in de zin van artikel 49 VWEU (vrijheid van vestiging). Zij had de verliezen wel kunnen verrekenen als het een Deens filiaal was geweest. De mogelijke keuze voor een ‘internationale gezamenlijke aanslag’ biedt weliswaar een mogelijkheid tot verliesverrekening, maar onder zeer strikte voorwaarden en doet niet af aan de strijdige regeling van ‘de nationale gezamenlijke aanslag’, aldus X.

De Deense belastingrechter, de Østre Landsret, heeft over deze zaak aan het HvJ de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

Staat artikel 49 VWEU in de weg aan een nationale fiscale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan verliezen van nationale filialen in mindering kunnen worden gebracht, terwijl dit niet mogelijk is voor verliezen van filialen in andere lidstaten, ook niet in omstandigheden die vergelijkbaar zijn met die van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Marks & Spencer (HvJ 13 december 2005, C-446/03, EU:C:2005:763, punt 55 en 56), tenzij het concern heeft geopteerd voor een internationale gezamenlijke aanslag onder de in het hoofdgeding beschreven voorwaarden?

Het HvJ beantwoordt deze vraag als volgt:

Artikel 49 VWEU moet in die zin moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke een ingezeten vennootschap die niet voor een stelsel van internationale gezamenlijke aanslag als het in het hoofdgeding aan de orde zijnde stelsel heeft gekozen, het verlies dat een in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting heeft geleden, niet van haar belastbare winst kan aftrekken wanneer deze vennootschap, enerzijds, alle mogelijkheden van aftrek van dit verlies heeft uitgeput die haar worden geboden door het recht van de lidstaat waar deze vaste inrichting is gelegen en, anderzijds, van deze vaste inrichting geen inkomsten meer ontvangt, zodat er geen enkele mogelijkheid meer bestaat om dit verlies in die lidstaat te verrekenen, hetgeen de nationale rechterlijke instantie dient na te gaan.

Conform Conclusie A-G Campos Sanchez-Bordona (NLF 2018/0262, met noot van Verhagen).

In navolging van de advocaat-generaal oordeelt het HvJ dat het in Marks & Spencer geformuleerde altijd ergens-beginsel ook van toepassing is op vaste-inrichtingsverliezen die in de lidstaat van de vaste inrichting definitief niet meer verrekenbaar zijn. Volgens het HvJ is de lidstaat van het hoofdhuis verplicht om dergelijke definitieve vaste-inrichtingsverliezen in aftrek toe te laten op de winst van het hoofdhuis, ongeacht of die lidstaat op basis van haar nationale regels buitenlandse vaste-inrichtingsresultaten al dan niet volledig vrijstelt. Ook het feit dat belastingplichtigen de mogelijkheid wordt geboden om, onder toepassing van nadere voorwaarden, te opteren voor een systeem van internationale gezamenlijke aanslag doet hier volgens het HvJ niet aan af.

Vergelijkbaarheid

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2009
Instantie
HvJ
Datum instantie
12 juni 2018
Rolnummer
C‑650/16
ECLI
ECLI:EU:C:2018:424
Auteur(s)
mr. T.H.J. Verhagen
Meijburg & Co, buitenpromovendus FIT, Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2018/1489
Aflevering
12 juli 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1638
bwbv0001506&artikel=49,bwbv0001506&artikel=49

Naar de bovenkant van de pagina