Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een BV had in 1994 een revisievergunning aangevraagd als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet Milieubeheer. De vergunning is op 30 december 1994 door Gedeputeerde Staten van Gelderland verleend. Op basis van de Legesverordening Gelderland 1994 en de bijbehorende tarieventabel ontving de BV een legesnota van fl. 40.925. De BV betoogde voor het Hof dat toepassing van de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel leidde tot een willekeurige en onredelijke heffing. Het Hof was het daar mee eens en besliste dat de Verordening gedeeltelijk onverbindend was en dat de legesnota niet in stand kon blijven. Daarop verminderde het Hof de legesnota tot een te betalen bedrag van fl. 2.000. Op het cassatieberoep van Gedeputeerde Staten oordeelt de Hoge Raad dat er voor onverbindendverklaring eerst plaats is als er een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan duidelijk is dat zo’n regeling leidt tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges niet op het oog kan hebben gehad.
Volgens de Hoge Raad is zo’n situatie hier niet aan de orde. De Hoge Raad overweegt voorts dat in de Verordening de mogelijkheid is opgenomen dat Gedeputeerde Staten bij onbillijkheden van overwegende aard kunnen besluiten minder leges of in het geheel geen leges in rekening te brengen. Deze bevoegdheid komt niet toe aan de rechter, maar is voorbehouden aan Gedeputeerde Staten (vgl. HR 29 maart 2002, nr. 36513, BNB 2002/174).

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
1995
Instantie
HR
Datum instantie
8 oktober 2004
Rolnummer
37.631
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AR3495

Naar de bovenkant van de pagina