Samenvatting
Volgens Michel Ruijschop leidt het op 31 oktober 2022 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel ‘Tijdelijke solidariteitsbijdrage’ (36 235) ertoe dat er voor de fiscale eenheid allerlei schijnwerkelijkheden moeten worden opgetuigd.
Opinie
Op 31 oktober jl. werd het wetsvoorstel ‘Tijdelijke solidariteitsbijdrage’ gepubliceerd. Kort gezegd heeft dit voorstel ten doel de ‘windfall profits’ die bedrijven in de fossiele energiesector in 2022 ten deel zijn gevallen (deels) weg te belasten, om daarmee (deels) de kosten van de compensatiemaatregelen voor de gestegen energiekosten van huishoudens te dekken. De Staat neemt, en de Staat geeft, als een moderne Robin Hood. Over de wenselijkheid van een oplossing via een windfall tax laat ik me liever niet uit. NLFiscaal is immers een respectabel blad, waarin voor schuttingtaal doorgaans geen plek is. Het is vanuit vereenvoudigingsperspectief wel buitengewoon jammer dat er straks twee soorten heffingen zijn die min of meer hetzelfde doel beogen en dezelfde groep belastingplichtigen treffen: deze solidariteitsheffing over 2022 en de op Prinsjesdag aangekondigde verhoging van de Mijnbouwheffing over 2023 en 2024. Dat hier Europese afspraken over zijn gemaakt beperkt het speelveld van het kabinet, daarvan ben ik mij terdege bewust.
Eén aspect zou ik graag wel ter sprake willen brengen. Dat is de manier waarop de grondslag van de solidariteitsbijdrage wordt bepaald als de bijdrageplichtige (het eufemisme voor ‘belastingplichtige’ in deze Robin Hood-belasting) in het verleden deel uitmaakte van een fiscale eenheid voor de heffing van vennootschapsbelasting. Hiertoe is in artikel 1.2, lid 4, een bepaling opgenomen die als volgt luidt:
De memorie van toelichting vermeldt hierover:
De twee nieuwe begrippen overwinst en referentiewinst vormen de basis voor de berekening van de solidariteitsbijdrage. De referentiewinst is daarbij (globaal gezegd) de gemiddelde – voor de heffing van vennootschapsbelasting vastgestelde – belastbare winst van de afgelopen vier jaren en de overwinst is het positieve bedrag van de in 2022 behaalde belastbare winst van de bijdrageplichtige minus 120% van de referentiewinst. De solidariteitsbijdrage is vervolgens 33% van de overwinst.
Aldus moet volgens de voorgestelde wettekst, zoals toegelicht, bij de vaststelling van deze referentiewinst de fiscale eenheid geheel worden genegeerd. Nu zijn we anno 2022 wel geoefend in het wegdenken van de fiscale eenheid voor allerlei bepalingen en regelingen, maar dit is wel de overtreffende trap in deze fiscale-eenheidsabstractie-oefening. Het wegdenken van de fiscale eenheid was tot nu toe ‘beperkt’, want we mochten toch altijd wel uitgaan van de met inachtneming van de fiscale eenheid behaalde winst van de fiscale eenheid, waarbij er dan wel een ‘verdeling’ van deze winst (bijvoorbeeld voor de verrekening van voorvoegingsverliezen) moest plaatsvinden. Ook het bekende spoedreparatieregime leidt er, voor zover ik begrijp, niet toe dat er allerlei schijnwerkelijkheden moeten worden opgetuigd. Maar kennelijk is dat wel de bedoeling voor de toepassing van deze nieuwe solidariteitsbijdrage. Immers, ook de toerekeningsfictie in artikel 15, lid 1, Wet VpB 1969 moet geheel en al worden genegeerd. De beoogde bijdrageplichtigen moeten immers afdeling 2.9 integraal uit de wettenpocket scheuren, zo lees ik in de toelichting, en dat met terugwerkende kracht. Daar is geen woord Frans bij. Dat betekent dus dat een bijdrageplichtige die in de afgelopen vier jaren deel uitmaakte van de fiscale eenheid, de belastbare winst voor de toepassing van de solidariteitsbijdrage moet berekenen alsof de fiscale eenheid (de regeling dus!) helemaal niet bestond in die periode. Met andere woorden: eventuele in werkelijkheid niet gerealiseerde boekwinsten ter zake van binnen de fiscale eenheid uitgevoerde transacties verhogen de referentiewinst (en verlagen daarmee de solidariteitsbijdrage). Ook zal men alsnog rekening moeten houden met een zakelijke rente, huur en royalty’s op rechtsverhoudingen binnen de fiscale eenheid. Bovendien zal men ook daarop alle andere bepalingen (zoals bijvoorbeeld de earningsstrippingmaatregel) moeten toepassen op in werkelijkheid niet in aanmerking genomen rentelasten ter zake van geldleningen binnen de fiscale eenheid. Dit kan niet de bedoeling zijn geweest.
Het lijkt me goed om te regelen dat bijdrageplichtigen de fiscale eenheid niet hoeven te negeren. In plaats daarvan kan er worden bepaald dat de in werkelijkheid behaalde winst van de fiscale eenheid moet worden toebedeeld aan de bijdrageplichtige op basis van een passende verdeelsleutel. In mijn ogen zou dat kunnen naar evenredigheid van de ‘fossiele omzet of winst’ van de bijdrageplichtige.