Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft in 2011 in eigen naam en voor eigen rekening tien aangiften gedaan voor de douaneregeling voor het in het vrije verkeer brengen van metalen (ijzeren/stalen) bevestigingsmiddelen.

De Inspecteur heeft ingevolge Verordening 91/2009 tot instelling van een antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China antidumpingrechten geheven. Volgens de Inspecteur zijn de bevestigingsmiddelen vanuit China in Thailand ingevoerd en via bonded warehouses in Thailand doorgevoerd naar de EU. De bevestigingsmiddelen hebben geen be- of verwerking ondergaan in Thailand, zodat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 24 CDW, aldus de Inspecteur.

Rechtbank Noord-Holland acht door de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de oorsprong van de bevestigingsmiddelen China is, zodat terecht antidumpingrechten zijn nagevorderd.

Hof Amsterdam heeft het hoger beroep van X ongegrond verklaard. X heeft met vijf middelen cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad heeft hierover aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld. De zaak is aangehouden.

Conform Conclusie A-G Ettema (NLF 2018/1067, met noot van Van Doornik). 

Achtergrond

Deze zaak, waarbij de Hoge Raad in navolging van A-G Ettema besluit prejudiciële vragen te stellen, richt zich in het bijzonder op onregelmatigheden bij de totstandkoming van Verordening 91/2009 en de gevolgen daarvan. Deze antidumpingverordening betreft schroeven uit China. De belanghebbende in deze zaak had de schroeven ingevoerd. Hij meende dat deze uit Thailand afkomstig waren, maar naar later bleek hadden ze als oorsprong China. Dit betekende dat op grond van de antidumpingverordening ongeveer 85% antidumpingrecht verschuldigd was. Over Verordening 91/2009 is al veel geprocedeerd: over classificatie, over oorsprong en – zoals in deze zaak – over de totstandkoming van de verordening.

De EU heeft bij Verordening 91/2009 een antidumpingrecht ingesteld op ‘bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen’ met als oorsprong China. China heeft hiertegen een klacht ingediend bij de WTO. In 2011 heeft het rechtsprekende orgaan van de WTO, de Dispute Settlement Body ofwel DSB, de verordening getoetst aan de Anti-Dumping Agreement die voor alle bij de WTO aangesloten landen geldt. De DSB besliste daarop dat de EU bij de totstandkoming van de antidumpingmaatregel bepaalde procedurele voorschriften niet heeft nageleefd. De EU heeft daarop de antidumpingverordening gewijzigd.

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2011
Instantie
HR
Datum instantie
8 februari 2019
Rolnummer
17/00303
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:152
Auteur(s)
mr. E. Polak
Mazars
NLF-nummer
NLF 2019/0601
Aflevering
14 maart 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2341

Naar de bovenkant van de pagina