Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een piloot (verder: X) woont in Nederland en werkt voor een Britse luchtvaartmaatschappij.
X is tot 26 februari 2009 gestationeerd in Londen en vanaf 27 februari 2009 gestationeerd op een vliegveld in Frankrijk.
Gedurende de periode in Frankrijk heeft X een arbeidsinkomen genoten van € 81.284.
In deze procedure is in geschil of dit arbeidsinkomen ingevolge het Verdrag Nederland-Frankrijk (verder: het Verdrag) aan Nederland ter heffing is toegewezen.
Volgens Hof Amsterdam is dat het geval.
Artikel 15, derde lid van dit Verdrag wijst het heffingsrecht over een beloning ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een luchtvaartuig in internationaal verkeer toe aan het woonland.
De toewijzing van de belastbaarheid van de inkomsten verschilt daarmee van de overeenkomstige bepaling in het OESO-modelverdrag. Die bepaling kent het heffingsrecht namelijk toe aan de Staat waar de feitelijke leiding van de onderneming is gevestigd, in casu in een derde land.
Vanaf 1977 is voorts in het OESO-modelverdrag een definitie opgenomen van het begrip ’internationaal verkeer’, welke definitie in het Verdrag ontbreekt.
X betoogt in cassatie dat in de onderhavige situatie moet worden aangesloten bij het begrip ’internationaal verkeer’, zoals opgenomen in het OESO-modelverdrag.
De Hoge Raad verwerpt het betoog van X.
De oordelen van het Hof zijn juist. Het cassatieberoep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2009
Instantie
HR
Datum instantie
22 april 2016
Rolnummer
15/03006
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:701

Naar de bovenkant van de pagina