Kostenvergoeding taxatierapport; onjuist dictum; inpandige opname
Hof Den Haag, 21 februari 2024
Samenvatting
Aan X (belanghebbende) is in deze WOZ-zaak een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend.
De Heffingsambtenaar heeft twee uren toegekend voor de kosten van het opmaken van het taxatieverslag. Volgens Rechtbank Den Haag is dat ten onrechte. De Rechtbank heeft de vergoeding voor het taxatierapport gebaseerd op vier uren (woningtaxatie met – een weliswaar beperkte – inpandige opname). De Heffingsambtenaar heeft tegen dit oordeel hoger beroep ingesteld.
Hof Den Haag stelt voorop dat de Rechtbank in het dictum de vergoeding van de kosten voor het taxatierapport heeft bepaald op basis van twee uren. Gelet hierop is het hoger beroep van de Heffingsambtenaar, waarin hij stelt dat de Rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een vergoeding gebaseerd op vier uren, ongegrond.
Ten overvloede overweegt het Hof dat de Rechtbank, ondanks het andersluidende dictum, overigens met juistheid heeft geoordeeld dat bij de bepaling van de vergoeding voor het taxatierapport uitgegaan dient te worden van vier uren voor een woningtaxatie met een inpandige opname. Het Hof ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de mededeling in het taxatierapport dat een inpandige opname heeft plaatsgevonden. Nu X geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, kan het Hof echter geen hogere proceskostenvergoeding toekennen. Het Hof is bovendien niet bevoegd de Rechtbank op te dragen een hersteluitspraak te doen.
BRON
Uitspraak van 21 februari 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: B. de Jong)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 december 2022, nummer SGR22/417.
Procesverloop
1.1. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op 1 januari 2020 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 442.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslag).
1.2. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de waarde verminderd tot op € 425.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd. Verder is een vergoeding voor de kosten van bezwaar aan belanghebbende toegekend van € 658,26.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 50 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt:
1.4. De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 januari 2024. De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering binnengekomen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 november 2023 aan de gemachtigde op het postadres [postadres] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 21 november 2023 om 9:19 uur afgehaald bij een PostNL-punt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de woning.
2.2.1. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 19 maart 2021, ontvangen door de Heffingsambtenaar op 22 maart 2021, bezwaar gemaakt tegen de beschikking.
2.2.2. Belanghebbende heeft in bezwaar een taxatierapport overgelegd, dat op 11 mei 2021 is opgemaakt door [naam] , WOZ-taxateur. In dat taxatierapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
2.3. Met dagtekening 10 december 2021 is uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar gegrond is verklaard. In de uitspraak op bezwaar is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Proceshandelingen |
Punten |
Uren |
Wegingsfactor |
Vergoeding |
Totaal |
Bezwaarschrift |
1 |
1,0 |
€ 265,00 |
€ 265,00 |
|
Hoorzitting |
1 |
1,0 |
€ 265,00 |
€ 265,00 |
|
Taxatierapport |
1 |
2 |
€ 64,13 (incl. BTW) |
€ 128,26 |
|
Proceskostenvergoeding |
€ 658,26 |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of de Rechtbank de kostenvergoeding voor het taxatierapport tot een te hoog bedrag (vier uren in plaats van twee uren) heeft toegekend. De Heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.
4.2. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, maar alleen wat betreft de vergoeding van de (proces)kosten en het griffierecht en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de toegekende kostenvergoeding.
4.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. De Heffingsambtenaar stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte de vergoeding voor het taxatierapport heeft gebaseerd op vier uren (woningtaxatie met inpandige opname). Volgens de Heffingsambtenaar is uit het taxatierapport niet te herleiden dat een inpandige opname van de woning heeft plaatsgevonden. Hij verwijst hierbij naar het ‘Inlichtingenformulier WOZ-bezwaar 2021’ (het inlichtingenformulier) dat is opgenomen in het taxatierapport. De Heffingsambtenaar voert aan dat belanghebbende het inlichtingenformulier zelf heeft ingevuld en foto’s van de woning aan de taxateur heeft verstrekt. De kostenvergoeding voor het taxatierapport moet daarom worden gebaseerd op twee uren voor een niet-inpandige woningtaxatie, aldus de Heffingsambtenaar.
5.2. Artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht luidt, voor zover van belang, als volgt:
5.3. Het Hof stelt voorop dat de Rechtbank in het dictum de uitspraak op bezwaar heeft vernietigd voor zover die ziet op de kostenvergoeding en de Heffingsambtenaar heeft veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 887,26. Blijkens r.o. 13 van de uitspraak is dit bedrag samengesteld uit een bedrag van € 759 ter zake van kosten van rechtsbijstand in beroep en € 128,26 ter zake van het taxatierapport. Daarmee heeft de Rechtbank de vergoeding van de kosten voor het taxatierapport bepaald op basis van twee uren. Gelet hierop is het hoger beroep van de Heffingsambtenaar, waarin hij stelt dat de Rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een vergoeding gebaseerd op vier uren, ongegrond.
5.4. Ten overvloede overweegt het Hof dat de Rechtbank, ondanks het andersluidende dictum en r.o. 13, overigens met juistheid heeft geoordeeld dat bij de bepaling van de vergoeding voor het taxatierapport uitgegaan dient te worden van vier uren voor een woningtaxatie met een inpandige opname. In hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd ziet het Hof onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de mededeling in het taxatierapport dat een inpandige opname heeft plaatsgevonden (zie 2.2.2). De verwijzing naar het door belanghebbende ingevulde inlichtingenformulier en de niet nader onderbouwde stelling dat de foto’s in het taxatierapport afkomstig zijn van belanghebbende, zijn daarvoor onvoldoende. Nu belanghebbende geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, kan het Hof echter geen hogere proceskostenvergoeding toekennen. Het Hof is bovendien niet bevoegd de Rechtbank op te dragen een hersteluitspraak te doen
5.5. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, omdat de gemachtigde van belanghebbende in hoger beroep geen proceshandelingen heeft verricht.
6.2. Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Heffingsambtenaar een griffierecht geheven van € 548.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank; en
- draagt de griffier op van de Heffingsambtenaar een bedrag van € 548 aan griffierecht te heffen.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, R.A. Bosman en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 21 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Lokale heffingen