Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een erflater belegde in een beleggingsproduct dat niet is aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting 2001.
De Inspecteur heeft de beschikking over deze gegevens gekregen uit een strafrechtelijk onderzoek en heeft vervolgens met toepassing van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16 AWR een navorderingsaanslag met boete opgelegd.
Deze werd door Rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigd, waarop de Inspecteur met succes hoger beroep instelde bij Hof Den Bosch.
Het Hof concludeerde dat de erflater aanvankelijk heeft belegd in een op de Britse Maagdeneilanden gevestigd beleggingsfonds en vanaf het voorjaar 2001 heeft belegd in een product van een in Luxemburg gevestigde verzekeraar.
Naar het oordeel van het Hof is hier sprake van in het buitenland aangehouden vermogen in de zin van artikel 16, vierde lid, AWR.
Daaraan doet niet af dat het beheer van het beleggingsfonds mogelijk vanuit Nederland plaatsvond.
Het Hof is voorts van oordeel dat de belastingautoriteiten voldoende voortvarend hebben gehandeld.
Navordering met toepassing van de verlengde navorderingstermijn is volgens het Hof daarom toegestaan.
De erven hebben cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, voornamelijk met de stelling dat het beheer van de hiervoor bedoelde beleggingen van erflater plaatsvond in Nederland.
Het cassatieberoep wordt echter ongegrond verklaard door de Hoge Raad.
Wat er zij van de feitelijke grondslag voor die stelling, de enkele omstandigheid dat het beheer van beleggingen plaatsvindt in Nederland, staat niet aan toepassing van artikel 16, lid 4, AWR in de weg, aldus de Hoge Raad.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
9 oktober 2015
Rolnummer
14/06127
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:2991
bwbid=bwbr0&artikel=16

Naar de bovenkant van de pagina