Samenvatting
In deze procedure is in geschil of de aandelenfusiefaciliteit in de zin van artikel 14b Wet IB 1964 terecht is onthouden bij de vervreemding van aandelen in een BV.
Na verwijzing door de Hoge Raad (nr. 10/00601, ECLI:NL:HR:2011:BU8090) is Hof Amsterdam ervan uitgegaan dat sprake is van soortaandelen en dat de belanghebbende (Z) aandelen heeft vervreemd die tot een aanmerkelijk belang behoorden.
Z heeft tegen dit oordeel tevergeefs cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad acht het uitgangspunt van het verwijzingshof juist.
In het cassatieberoep betoogt Z verder dat de inspecteur die de navorderingsaanslag heeft opgelegd, daartoe niet bevoegd was.
De Hoge Raad verwerpt dit betoog door te verwijzen naar onderdelen (6.7 tot en met 6.10) van de conclusie van A-G Niessen.
Ook verder verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep ongegrond en verwijst daarbij naar het op dezelfde dag uitgesproken arrest met zaak nr. 13/05027.
Conform A-G Niessen.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X6] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 september 2013, nr. 11/00969, betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage is op het beroep van de Staatssecretaris van FinanciĆ«n bij arrest van de Hoge Raad van 16 december 2011, nr. 10/00610, ECLI:NL:HR:2011:BU8233, BNB 2012/80, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.H. Asbreuk, advocaat te Rotterdam.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 16 oktober 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van de middelen
3.1.1. Na verwijzing door de Hoge Raad is het Hof ervan uitgegaan dat sprake is van soortaandelen en dat belanghebbende in 2000 aandelen heeft vervreemd die tot een aanmerkelijk belang behoorden. Hiertegen richt zich middel 1.
3.1.2. Het hiervoor in 3.1.1 vermelde uitgangspunt van het Hof is juist. Het middel faalt derhalve.
3.2. Middel 4 betoogt dat de Inspecteur die de navorderingsaanslag heeft opgelegd, daartoe niet bevoegd was. Het middel faalt reeds op de gronden vermeld in de onderdelen 6.7 tot en met 6.10 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3.3. Middel 5 faalt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 13/05027 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
3.4. De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2015.