Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

De Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam heeft van X tweemaal leges ten bedrage van € 100.335 gevorderd ter zake van het in behandeling nemen van aanvragen van een omgevingsvergunning voor 8 vrijstaande woningen respectievelijk 21 ééngezinswoningen. Volgens artikel 1.3 Tarieventabel 2013 behorend bij de Verordening leges omgevingsvergunning Rotterdam 2013 wordt een vast bedrag aan leges per categorie aan bouwkosten in rekening gebracht met een zaagtandeffect, waarbij tarieven variëren van ongeveer 1,5 tot 9,5%.

Hof Den Haag heeft geoordeeld dat dit tariefsysteem leidt tot een willekeurige en onredelijke legesheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Van enige samenhang tussen de hoogte van de bouwsom en de hoogte van de leges is geen sprake. Aan artikel 1.3 van de tarieventabel moet daarom verbindende kracht worden ontzegd. Het gevolg is dat X geen leges is verschuldigd. 

Het college van B en W van Rotterdam (hierna: het college) stelt in cassatie dat het Hof ten onrechte niet slechts is uitgegaan van de bouwkosten en tarieven welke gelden voor X, maar de verordening ‘in abstracto’ heeft getoetst. 

Volgens A-G IJzerman heeft het Hof echter terecht ‘in abstracto’ getoetst. Het college heeft overigens gesteld dat het Hof, als belastingrechter, niet bevoegd zou zijn om ‘in abstracto’ een algemeen verbindend voorschrift te toetsen. De A-G meent daarentegen dat dit mede behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de (fiscale) bestuursrechter/belastingrechter. Het betoog van het college dat hier geen sprake zou zijn van een heffingsstructuur welke leidt tot een willekeurige en onredelijke legesheffing, faalt eveneens. De A-G meent dat het niet zo is dat het hanteren van een ‘zaagtandsgewijs’ lopende tarievenstructuur, reeds in het algemeen, moet leiden tot willekeurige en onredelijke heffing. De gekozen heffingsstructuur mag echter nimmer kunnen leiden tot onverklaarbare, grote verschillen in heffingsdruk tussen de opvolgende categorieën, zoals dat volgens de A-G hier het geval is.

Conclusie: het cassatieberoep is ongegrond.

Toetsing van de legesverordening in abstracto

A-G IJzerman gaat eerst in op de gemeentelijke stelling dat het Hof buiten de rechtsstrijd is getreden door het gehele tarievenstelsel van de bouwleges in abstracto te toetsen in plaats van de twee aanslagen ter zake van twee concrete bouwprojecten. Naar de mening van de A-G is het Hof, voor zover aangewezen op grond van artikel 8:69, lid 2, Awb met ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden, binnen de omschrijving van het geschil gebleven, aangezien de vraag of sprake is van overschrijding van de bevoegdheid tot gemeentelijke wetgeving in een belastingverordening een rechtsvraag is.

Het lijkt erop alsof de gemeente het het Hof kwalijk neemt dat het Hof met belanghebbende meedenkt in het bedenken van grieven. Dat kan ik me goed voorstellen. Ambtshalve aanvulling van rechtsgronden dient naar mijn smaak te gaan over vragen als: kwalificeert hetgeen is voorgevallen als wanprestatie, dan wel als onrechtmatige daad. De rechter moet dan ambtshalve het recht toepassen en dient de feiten te toetsen aan de daarvoor in aanmerking komende rechtsgronden. Het is echter geen rechterlijke taak om de verordening te toetsen aan fictieve aanvragen. Dat de aanslag aanzienlijk hoger uitvalt indien de bouwkosten net in een hogere tariefschijf vallen, is karakteristiek voor het onderhavige systeem. Deze uitkomst vindt haar rechtvaardiging in de wens van de raad om:

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2013
Instantie
A-G
Datum instantie
23 december 2016
Rolnummer
16/05127
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:248
Auteur(s)
mr. M.A. Smits
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2017/0970
Aflevering
4 mei 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB456
bwbr0005416&artikel=219,bwbr0005416&artikel=219,bwbr0005416&artikel=229,bwbr0005416&artikel=229

Naar de bovenkant van de pagina