Samenvatting
Een man heeft zijn auto voor een reparatie naar de garage gebracht. Hij heeft daarbij aan de garagehouder verteld dat het kenteken van de auto op dat moment was geschorst.
Niettemin wordt buiten zijn medeweten toch met de auto op de openbare weg gereden, hetgeen leidt tot een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete.
Met betrekking tot de boete is dan de vraag aan de orde of deze terecht is opgelegd of dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas).
De man betoogt bij de Hoge Raad met succes dat het informeren van de garagehouder over de schorsing van het kenteken voldoende is voor het aannemen van avas, aangezien een garagehouder moet worden beschouwd als een professional, van wie in redelijkheid mag worden verwacht dat hij begrijpt wat de consequenties van de schorsing van een kenteken zijn en dat in de met zijn klant gesloten overeenkomst met betrekking tot de reparatie ligt besloten dat hij rekening houdt met de schorsing.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft ten onrechte geoordeeld dat de man avas niet aannemelijk heeft gemaakt, oordeelt de Hoge Raad.
De boete wordt vernietigd.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 augustus 2014, nr. BK/LE-ARN 13/01026, op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. AWB LEE 13/1017) betreffende de aan belanghebbende gegeven boetebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van het middel
2.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1. Vanaf 30 september 2011 was in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, lid 1, letter i, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WvW) een personenauto (hierna: de auto) op naam van belanghebbende gesteld.
2.1.2. Op verzoek van belanghebbende is de geldigheid van het kenteken van de auto vanaf 14 april 2012 geschorst, zoals bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WvW. Op dat moment was er een defect aan de auto waardoor er niet mee kon worden gereden.
2.1.3. Belanghebbende heeft de auto naar een garage laten afvoeren. Bij de door hem aan de garagehouder verstrekte opdracht de auto te repareren heeft hij de garagehouder ervan op de hoogte gesteld dat het kenteken van de auto was geschorst. Tijdens de periode dat de auto ter reparatie bij de garage stond, is op 22 juni 2012 buiten medeweten van belanghebbende met de auto gebruik gemaakt van de weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet).
2.1.4. Vanwege de hiervoor in 2.1.3 gedane constatering heeft de Inspecteur voor de auto - in overeenstemming met artikel 35 van de Wet - aan belanghebbende over het tijdvak 14 april 2012 tot en met 10 juli 2012 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 287, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 287. Ter zitting van de Rechtbank heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat de verzuimboete vanwege de hiervoor in 2.1.3 door belanghebbende aangevoerde omstandigheden op grond van paragraaf 34, lid 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst moet worden gematigd tot een boete van € 143.
2.2. Het Hof heeft met betrekking tot de boetebeschikking het door belanghebbende gedane beroep op afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) verworpen. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet voldaan aan de op hem rustende last aannemelijk te maken dat hem geen enkele schuld treft van het gebruik van de weg met de auto. Het Hof acht het enkel op de hoogte stellen van de garagehouder van de schorsing onvoldoende voor het aannemen van avas.
2.3.1. Het middel betoogt dat het informeren van de garagehouder over de schorsing van het kenteken wel voldoende is voor het aannemen van avas, aangezien een garagehouder moet worden beschouwd als een professional, van wie in redelijkheid mag worden verwacht dat hij begrijpt wat de consequenties van de schorsing van een kenteken zijn en dat in de met zijn klant gesloten overeenkomst met betrekking tot de reparatie ligt besloten dat hij rekening houdt met de schorsing.
2.3.2. Bij overtreding van een voorschrift dat wordt bestraft met een verzuimboete kan een belastingplichtige met vrucht een beroep doen op avas, indien hij feiten stelt en bij betwisting daarvan aannemelijk die meebrengen dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen (vgl. onder meer HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184, nr. 42687, BNB 2007/251).
In dit geval is de auto ter reparatie in bewaring gegeven bij een garagehouder onder de mededeling dat het kenteken van de auto was geschorst. Gedurende het verblijf van de auto bij de garagehouder is buiten medeweten van belanghebbende met de auto gebruik gemaakt van de openbare weg (zonder dat de auto was voorzien van een zogenoemd handelaarskenteken). Voor het Hof was niet in geschil dat ervan mag worden uitgegaan dat de garagehouder op de hoogte was van de aan de schorsing van een kenteken verbonden consequenties. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat bij belanghebbende enige schuld aanwezig is aan het feit dat te weinig belasting is geheven (vgl. HR 5 januari 2000, nr. 35076, ECLI:NL:HR: 2000:AA4059, BNB 2000/85). Het oordeel van het Hof dat belanghebbende avas niet aannemelijk heeft gemaakt, getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het middel slaagt.
2.3.3. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.2 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover deze de boetebeschikking betreft,
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de boetebeschikking betreft,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 122,
gelast dat de Inspecteur aan het Hof betaalt het griffierecht ter zake van de behandeling van het hoger beroep ten bedrage van € 478, en
veroordeelt de Staatssecretaris van FinanciĆ«n in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1960, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, J. Wortel en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015.