Direct naar content gaan

Samenvatting

X (vof; belanghebbende) heeft bemiddeld bij het tot stand komen van arbeidsovereenkomsten tussen volleybalspeelsters met de Nederlandse nationaliteit en buitenlandse volleybalclubs. Voor die bemiddeling heeft zij van laatstgenoemden vergoedingen ontvangen, onder meer in 2009 en 2011.

In geschil is of die diensten voor de heffing van omzetbelasting in Nederland hebben plaatsgevonden. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is dat niet het geval.

Het Hof oordeelt dat sprake is van een bemiddelingsdienst die belast is daar waar de arbeid door de speelsters wordt verricht: in het buitenland. De vraag wie de afnemer van de prestatie is, is dan niet meer relevant.

Naar aanleiding van het tegen deze uitspraak ingestelde cassatieberoep van de staatssecretaris bespreekt A-G Ettema eerst kort de fiscale gevolgen van betalingen aan intermediairs en zaakwaarnemers in de beroepssport in een breder verband. Vervolgens concludeert zij dat de plaatsbepalingsregel in zowel het oude artikel 6a, lid 3, onderdeel c, als het huidige artikel 6a Wet OB 1968 niet slechts geldt voor bemiddeling in verband met het intracommunautaire handelsverkeer, maar ook voor bemiddeling bij andersoortige prestaties. Verder kan de door de volleybalspeelsters te verrichten arbeid volgens de A-G worden beschouwd als de – zij het niet als ondernemer verrichte – prestatie (dienst onder bezwarende titel) waar de plaats van de bemiddelingsdienst zich naar kan richten. Die dienst heeft het karakter van een sportieve activiteit. Voor het jaar 2009 is de plaats van een dergelijke dienst op grond van artikel 6, lid 2, onderdeel c, Wet OB 1968 (oud) daar waar de diensten feitelijk plaatsvinden. In het jaar 2011 is het een dienst die op grond van artikel 6, lid 1, Wet OB 1968 is belast daar waar de clubs zijn gevestigd. Omdat feitelijk vaststaat dat beide plaatsen in het buitenland zijn gelegen, heeft het Hof volgens de A-G terecht beslist dat X voor de arbeidsbemiddeling in Nederland geen omzetbelasting is verschuldigd.

A-G Ettema adviseert de Hoge Raad te oordelen dat de bemiddelingsdiensten van belanghebbende bij het sluiten van arbeidsovereenkomsten van volleybalspeelsters met buitenlandse volleybalclubs niet in Nederland belast zijn op grond van artikel 6a, lid 3, onderdeel c, Wet OB 1968 (tot 2010), dan wel artikel 6a Wet OB 1968 (vanaf 2010). Ik kan mij goed vinden in deze uitkomst. Ik ga kort in op de belangrijkste pilaren die deze conclusie dragen en begin met aandacht voor de vraag naar het afnemerschap van de betrokken diensten.

Afnemer

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2009 en 2011
Instantie
A-G
Datum instantie
27 februari 2020
Rolnummer
19/02639
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:181
Auteur(s)
prof. dr. S.B. Cornielje
PwC / Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2020/0826
Aflevering
9 april 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3167
bwbr0002629&artikel=6,bwbr0002629&artikel=6,bwbr0002629&artikel=6a,bwbr0002629&artikel=6a

Naar de bovenkant van de pagina