Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Op 1 januari 2017 is erflater overleden. X (belanghebbende) is tot enig erfgenaam benoemd. Tussen erflater en X bestond een familieband.

Erflater had in het verleden een maatschap met X. Erflater heeft in 1999 zijn onderneming gestaakt. X heeft de onderneming overgenomen en erflater verpachtte voorts de in privé in bezit zijnde agrarische opstallen en landbouwgrond aan de onderneming van X. Ter compensatie heeft hij een vordering op de voormalige maatschap met een waarde van € 315.532, een levenslange lijfrente-uitkering en een vergoeding voor gebruikte elektra verkregen.

X is een maatschap aangegaan met zijn echtgenote. In een op 26 april 2016 opgemaakte maatschapsovereenkomst staat vermeld dat erflater met ingang van 1 januari 2016 is toegetreden tot de maatschap van X en diens echtgenote. Erflater heeft voormelde vordering van € 315.532 in deze maatschap ingebracht. Erflater verrichtte gezien zijn leeftijd slechts incidenteel arbeid, waarvoor hij een arbeidsbeloning in natura ontving.

Op 25 mei 2018 heeft X als erfgenaam een verzoek ingediend om toepassing van artikel 3.62 Wet IB 2001 (doorschuiving bij staking). Uit dit verzoek is de Inspecteur gebleken dat eerst op 26 april 2016 de maatschapsovereenkomst is getekend. Dit heeft geleid tot een aan X opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2016. De maatschap heeft volgens de Inspecteur geen eerdere ingangsdatum dan 26 april 2016. De Inspecteur rekent op 1 januari 2016 tot het box 3-vermogen van erflater de vordering (€ 315.532) en de waarde van de onroerende zaken (€ 204.180).

In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat sprake is van een nieuw feit om na te vorderen.

X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de maatschap op 1 januari 2016 is aangegaan. Het Hof komt evenwel tot de conclusie dat aan de maatschap terugwerkende kracht kan worden toegekend als bedoeld in het besluit van 6 februari 2010 (DGB2010/671M). Dit brengt mee dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd en dient te worden vernietigd.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
6 februari 2024
Rolnummer
22/487
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:887
NLF-nummer
NLF 2024/0412
Aflevering
13 februari 2024

Naar de bovenkant van de pagina