Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft op 8 maart 2013 met een inkeermelding verklaard dat hij sinds 1 februari 2012 een bankrekening aanhoudt bij Advanzia Bank (Luxemburg) met een saldo van € 150.000. Het betreft geld dat is opgespaard ‘in de bekende oude sok’ en op die datum op de bankrekening is gestort, aldus X. Nadien heeft veelvuldig contact plaatsgevonden tussen partijen en is onder meer informatie verstrekt over in het buitenland aangehouden vermogen over de jaren 2003 tot en met 2012.

Na het onherroepelijk worden van een informatiebeschikking, heeft de Inspecteur met dagtekening 20 december 2016 respectievelijk 1 december 2017 navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 en 2005 opgelegd.

Voor Hof Den Bosch was onder meer in geschil of de Inspecteur terecht de navorderingsaanslagen heeft opgelegd, of daarbij de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is, en of de Inspecteur terecht de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, lid 4, AWR heeft toegepast.

Het Hof heeft de over 2004 opgelegde navorderingsaanslag vernietigd en de over 2005 opgelegde navorderingsaanslag, zoals deze is komen te luiden na ambtshalve vermindering ervan, gehandhaafd. Het Hof heeft daartoe onder meer geoordeeld dat X niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting en dat omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van artikel 27e, lid 1, AWR gerechtvaardigd is.

X heeft cassatieberoep ingesteld betreffende de navorderingsaanslag over 2005. Hij betoogt onder meer dat het Hof heeft miskend dat de Inspecteur aannemelijk moet maken dat het nagevorderde bedrag in het buitenland is opgekomen.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond.

Indien de Inspecteur slaagt in het bewijs dat enig – nog onbepaald – bedrag in het buitenland is opgekomen of aangehouden, is hij bevoegd om met toepassing van artikel 16, lid 4, AWR een navorderingsaanslag op te leggen. Daarna komt een eventueel geschil over de hoogte van de navorderingsaanslag aan bod. Dan, en niet eerder, kan de zogenoemde omkering van de bewijslast een rol spelen.

Uit de door de klacht bestreden oordelen blijkt niet dat het Hof de zogenoemde omkering van de bewijslast heeft toegepast bij de beantwoording van de vraag of X enig in het buitenland opgekomen inkomen heeft genoten dat ten onrechte niet in de aanslagregeling is betrokken. Verder is het Hof er terecht van uitgegaan dat bij de berekening van de omvang van het in het buitenland opgekomen inkomen de in artikel 25, lid 3, en artikel 27e AWR bedoelde omkering van de bewijslast van toepassing is.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2004 en 2005
Instantie
HR
Datum instantie
20 november 2020
Rolnummer
20/01138
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1810
Auteur(s)
mr. Y.E.J. Geradts
Geradts & Vetter Advocaten
NLF-nummer
NLF 2020/2610
Aflevering
3 december 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3854
bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbr0002320&artikel=25&lid=3,bwbr0002320&artikel=25&lid=3,bwbr0002320&artikel=27e&lid=1,bwbr0002320&artikel=27e&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina