X (belanghebbende) was betrokken bij een drugslaboratorium en is hiervoor onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van een verzoek daartoe het proces-verbaal van het strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het drugslaboratorium, genaamd ’Tensas’ en gedagtekend 4 maart 2020, ontvangen.
De door X ingediende aangifte IB/PVV 2019 vermeldt een inkomen uit werk en woning van € 14.729 (Wajong-uitkering) en het verzamelinkomen is eveneens € 14.729.
De aanslag is door de Inspecteur in afwijking van de aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 986.506 met inachtneming van de uitkomsten van het onderzoek Tensas. Tevens is een vergrijpboete van € 249.022 opgelegd.
Ter zitting van Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd. De vergrijpboete wordt daarom vernietigd.
Gelet op een nadere toelichting ter zitting stelt de Inspecteur dat X met zijn betrokkenheid bij het drugslaboratorium een resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald van € 242.987. De hoogte van dat bedrag is gebaseerd op een aandeel van 1/4 van het inkomen dat volgens de Inspecteur met het drugslaboratorium is behaald gelet op het bij het drugslaboratorium aangetroffen productieafval.
De enkele betrokkenheid van X bij het drugslaboratorium is echter onvoldoende om zonder bijkomend bewijs de gestelde productie-inkomsten uit het drugslaboratorium aan X toe te rekenen. De aanslag wordt verminderd tot een aanslag berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 14.729.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats 1, belanghebbende, (gemachtigde: mr. S.B.M.A. Engelen),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 10 mei 2022.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 986.679 en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 55.927 (de aanslagen).
1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV heeft de inspecteur belanghebbende € 19.602 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een vergrijpboete van € 249.022 opgelegd (de boetebeschikking).
1.3. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen op 12 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde deelgenomen. Namens de inspecteur hebben [inspecteur 1] en [inspecteur 2] deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen naar een te hoog bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Op vrijdag 25 oktober 2019 ontving de politie een melding van de diefstal van een auto van de bewoner van de [adres] te [plaats 2]. Eenmaal ter plaatse aangekomen trof de politie een ontploft drugslaboratorium aan (het drugslaboratorium). Belanghebbende was betrokken bij het drugslaboratorium en is in verband met die betrokkenheid onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld.
4.1. Op 28 februari 2020 heeft de inspecteur de officier van justitie (OvJ) op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) om gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het drugslaboratorium verzocht. Op dezelfde dag heeft de inspecteur het voor akkoord getekende artikel 55 AWR-verzoek retour ontvangen. De inspecteur heeft het proces-verbaal van het onderzoek, genaamd “Tensas” en gedagtekend 4 maart 2020, ontvangen.
4.2. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV over het jaar 2019 gedaan (de aangifte). De aangifte vermeldt een inkomen uit werk en woning van € 14.729 en het verzamelinkomen is eveneens € 14.729. Het inkomen bestaat uit een door belanghebbende genoten Wajong-uitkering.
4.3. De inspecteur heeft op 10 februari 2021 een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte aangekondigd. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van het proces verbaal van het onderzoek Tensas en, nadat belanghebbende in de gelegenheid werd gesteld hierop te reageren, definitief gemaakt op 22 juli 2021.
4.4. De aanslagen zijn door de inspecteur in afwijking van de aangifte opgelegd met inachtneming van de uitkomsten van het onderzoek.
Motivering
Is de vergrijpboete terecht opgelegd?
5. De inspecteur heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen en zal de boetebeschikking daarom vernietigen.
Is de aanslag naar de juiste hoogte opgelegd?
6. De inspecteur stelt – gelet op de nadere toelichting ter zitting – dat belanghebbende met zijn betrokkenheid bij het drugslaboratorium een resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald van € 242.987. Hij heeft dat de hoogte van dat bedrag gebaseerd op een aandeel van 1/4e van het inkomen dat volgens de inspecteur met het drugslaboratorium is behaald gelet op het bij het drugslaboratorium aangetroffen productieafval. Belanghebbende betwist dat hij enig resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald met zijn betrokkenheid bij het drugslaboratorium.
6.1. De rechtbank verwerpt de stelling van de inspecteur. De rechtbank acht onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende € 242.987 aan resultaatinkomsten heeft genoten. Uit het dossier volgt dat belanghebbende betrokken was bij het drugslaboratorium. De enkele betrokkenheid van belanghebbende bij het drugslaboratorium is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om zonder bijkomend bewijs de gestelde productie-inkomsten uit het drugslaboratorium aan belanghebbende toe te rekenen. Dat betekent dat de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank zal de aanslag verminderen tot een aanslag berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 14.729. De aanslag Zvw dient te worden vernietigd aangezien er dan geen bijdrage-inkomen resteert.
Belastingrente
7. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, zal de rechtbank het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig verminderen.
Conclusie en gevolgen
8. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 14.729 en vernietigt de aanslag Zvw.
8.1. Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 310. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.370. Omdat aan belanghebbende een toevoeging is verleend, moet de inspecteur deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
vermindert de aanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 14.729 en vermindert de belastingrentebeschikking overeenkomstig;
vernietigt de aanslag Zvw;
vernietigt de boetebeschikking;
bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden;
veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.370,- aan proceskosten aan de gemachtigde van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 8 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.