Samenvatting
Op 19 januari jl. heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Keskin, een voor de Nederlandse procespraktijk geruchtmakend arrest over het horen van belastende getuigen, uitspraak gedaan. Al op 20 april jl. wees de Hoge Raad een arrest waarin hij ingaat op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. In deze bijdrage gaat Fleur Kossen in op beide arresten, alsmede op het belang van beide arresten voor de procespraktijk.
NLF-W artikel
1. Inleiding
Op 19 januari jl. tikte het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) Nederland op de vingers in zijn uitspraak in de zaak Keskin. In dit arrest oordeelt het EHRM kort gezegd dat op grond van artikel 6, lid 3, onderdeel d, EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) ten aanzien van belastende getuigen heeft te gelden dat uit het feit dat de verklaring belastend is, reeds volgt dat de verdediging belang heeft bij het ondervragen van de desbetreffende getuigen. Met andere woorden: het verzoek tot horen van dergelijke getuigen, behoeft geen motivering.
Al op 20 april 2021 is door de strafkamer van de Hoge Raad een arrest gewezen waarin hij in is gegaan op het belang van het arrest Keskin voor het Nederlandse strafprocesrecht. Aanleiding om in deze bijdrage nader in te gaan op het arrest van het EHRM, het arrest van de Hoge Raad, alsook op het belang van beide arresten voor de fiscale procespraktijk en de (fiscale) strafprocespraktijk. Achtereenvolgend zal ik hierna ingaan op het toepassingsbereik van artikel 6 EVRM, het bewijsrecht en gebruik van getuigen in het fiscale recht, het bewijsrecht en het gebruik van getuigen in het strafrecht, het arrest Keskin en het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021. Vervolgens zal ik tot een afsluiting komen.