Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een man procedeert in verzet bij Rechtbank Breda over de ontvankelijkheid van zijn beroep tegen een aanslag IB/PVV 2008 en een boete. De Rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard zonder de man te hebben gehoord. Hij had daar overigens ook niet om verzocht.
Op het hiertegen ingestelde cassatieberoep oordeelt de Hoge Raad dat de rechter in een geschil over een bestuurlijke boete niet in alle gevallen gehouden is om de belanghebbende ambtshalve in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet, maar slechts in die gevallen waarin het vereiste van een behoorlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM daartoe aanleiding geeft (zie HR 23 september 2011, nr. 10/04259, ECLI:NL:HR:2011:BT2295, BNB 2012/114). Wordt de belanghebbende in een zodanig geval gehoord op diens verzet tegen één uitspraak die zowel betrekking heeft op een aanslag als op een boete, dan kan bij dat horen (de ontvankelijkheid van) zijn beroep met betrekking tot zowel de aanslag als de boete aan de orde komen. De Hoge Raad stelt vervolgens vast dat uit de uitspraak op verzet niet blijkt dat de Rechtbank heeft onderkend dat een boete in geding was en daarom berust deze uitspraak ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel behoefde deze een nadere motivering. De zaak is verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2008
Instantie
HR
Datum instantie
9 augustus 2013
Rolnummer
12.06000
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:200
bwbid=bwbr0&artikel=26b,bwbr0002320&artikel=26b&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina