Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is op 30 december 1980 opgericht. Haar aandelen zijn in bezit van haar oprichtster A (nv). Op de dag van haar oprichting verwierf X van A alle aandelen in B (bv), C (bv) en D (bv) (hierna: de werkmaatschappijen) voor een bedrag van ƒ 8.865.000, welk bedrag werd schuldig gebleven. Een bedrag van ƒ 3.865.000 is op 9 september 1981 per bank voldaan en het resterende bedrag van ƒ 5.000.00 is schuldig gebleven in de vorm van een rentedragende geldlening.
X heeft de rente in haar aangifte vennootschapsbelasting afgetrokken, maar de Inspecteur heeft dat met toepassing van artikel 31 AWR (richtige heffing) gecorrigeerd.
Hof Den Haag heeft met de Inspecteur geoordeeld dat de overdracht door A aan X van de aandelen in de werkmaatschappijen en het schuldig blijven door X van de koopsom, welke schuld op 8 september 1981, tegelijk met de voldoening van een gedeelte groot ƒ 3.865.000 is omgezet in een rentedragende geldlening ten bedrage van ƒ 5.000.000, geen wezenlijke verandering van de feitelijke verhoudingen tussen A en de werkmaatschappijen ten doel heeft gehad. Dit wordt bevestigd door het feit dat A via X nog steeds alle invloed in de werkmaatschappijen kan uitoefenen, en bovendien desgewenst nog steeds – zij het deels ten titel van aflossing van en rente op een vordering – volledig over alle reserves van de werkmaatschappijen kan beschikken, en dat de doorslaggevende reden voor genoemde transacties de verijdeling van de heffing van vennootschapsbelasting is geweest.
Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar dit wordt door de Hoge Raad verworpen. Het oordeel van het Hof is van feitelijke aard, niet onbegrijpelijk en geeft ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1981
Instantie
HR
Datum instantie
10 maart 1993
Rolnummer
27.992
ECLI
ECLI:NL:HR:1993:BH8423
bwbr0002320&artikel=31,bwbr0002672&artikel=10a

Naar de bovenkant van de pagina