Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Brussel Securities is een in België gevestigde vennootschap die over verschillende jaren dividenden van in andere lidstaten gevestigde dochterondernemingen heeft ontvangen. Zij betwist de belasting voor aanslagjaar 2011 en stelt dat de Belgische wetgeving in strijd is met (de inmiddels vervallen) Richtlijn 90/435 (Gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten).

Het geschil is in wezen het gevolg van het feit dat naar Belgisch recht is vereist dat, enerzijds, de door een moedermaatschappij van haar dochterondernemingen ontvangen dividenden eerst in haar belastinggrondslag worden opgenomen en vervolgens uit hoofde van de DBI (definitief belaste inkomsten) ervan worden afgetrokken, met voortaan de mogelijkheid van overdracht van het overschot naar alle volgende aanslagjaren, en, anderzijds, deze DBI worden verrekend vóór de ARK (aftrek voor risicokapitaal), waarvan de overdracht naar latere aanslagjaren daarentegen in de tijd beperkt is.

Aan het HvJ is – kort gezegd – gevraagd of artikel 4, lid 1, Richtlijn 90/435 in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke dividenden eerst in de belastbare winst van een moedermaatschappij moeten worden opgenomen en in combinatie daarmee een bepaalde volgorde van aanrekening van de aftrekbare bedragen verplicht is.

Volgens A-G Saugmandsgaard moet de prejudiciële vraag bevestigend worden beantwoord.

Onderhavige zaak in wezen variant op arrest Cobelfret

A-G Saugmandsgaard Øe fileert geleidelijk de vrij technische problematiek en zet overtuigend uiteen waarom deze zaak in wezen een variant is op de zaken Cobelfret en KBC Bank en waarom de overwegingen van het Hof in die zaken ‘perfect kunnen worden toegepast op de onderhavige zaak’ (punt 77). Deze rustige, synthetische benadering spreekt mij meer aan dan de ‘Sturm und Drang’ in de recente conclusies van A-G Kokott.

De logica is goed te volgen. Artikel 4, lid 1, eerste streepje, Moeder-dochterrichtlijn schrijft voor dat een lidstaat die opteert voor de vrijstellingsmethode zich onthoudt van het belasten van de winst die door de dochteronderneming is uitgekeerd aan haar moedermaatschappij. België heeft voor deze methode gekozen en door middel van de DBI-regeling zo vormgegeven dat deze winst eerst moet worden opgenomen in de belastinggrondslag van de moedermaatschappij en vervolgens hiervan moet worden afgetrokken. De A-G concludeert op basis van de tekst, systematiek en doelstelling van artikel 4 dat de DBI-regeling daarmee op zichzelf niet onverenigbaar is met de Moeder-dochterrichtlijn, voor zover de toepassing van de DBI-regeling het daadwerkelijk mogelijk maakt het resultaat te bereiken dat de door een in een andere lidstaat gevestigde dochteronderneming uitgekeerde winst niet ook in België wordt belast.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2011
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
5 september 2019
Rolnummer
C‑389/18
ECLI
ECLI:EU:C:2019:680
Auteur(s)
dr. G.F. Boulogne
Universiteit van Amsterdam
NLF-nummer
NLF 2019/2131
Aflevering
26 september 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2756

Naar de bovenkant van de pagina