Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) en zijn echtgenote woonden in 2015 in Duitsland in een eigen woning in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001. Zij hebben in 2015 € 5.697 aan hypotheekrente ter zake van de eigen woning betaald.

X genoot, evenals zijn echtgenote, een AOW-uitkering van € 9.605. Daarnaast genoot hij een pensioen van € 9.097. Op het pensioen is een bedrag van € 1.607 aan loonheffing ingehouden.

X betoogt in deze procedure dat hij recht heeft op aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning en op toepassing van de heffingskortingen.

X wordt niet op de voet van artikel 7.8, lid 6, Wet IB 2001 als kwalificerend buitenlands belastingplichtige aangemerkt omdat zijn inkomen, ook niet tezamen met dat van zijn echtgenote, niet (nagenoeg) geheel in Nederland is onderworpen aan de LB en IB.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X evenmin op grond van artikel 21bis, lid 1, Uitv.besl. IB 2001 als kwalificerend buitenlands belastingplichtige kan worden aangemerkt. X voldoet aan de in onderdeel a en b genoemde voorwaarden, maar niet aan het in onderdeel c genoemde vereiste. X maakt niet aannemelijk dat hij wegens de geringe hoogte van zijn inkomen in Duitsland geen inkomstenbelasting is verschuldigd. Nederland is niet gehouden, ook niet op grond van het Unierecht, om X de door hem geclaimde aftrek van hypotheekrente en toepassing van de heffingskortingen te verlenen.

Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2015
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
1 februari 2022
Rolnummer
20/01057
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:709
NLF-nummer
NLF 2022/0416
Aflevering
24 februari 2022
bwbr0011353&artikel=7.8,bwbr0011353&artikel=7.8,bwbr0012066&artikel=21bis&lid=1,bwbr0012066&artikel=21bis&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina