Direct naar content gaan

Samenvatting

In dit geval heeft een in gemeenschap van goederen gehuwde man een vordering op zijn BV. Hij heeft die vordering vanaf 2001 tot het resultaat uit overige werkzaamheden moeten rekenen. Op die vordering lijdt hij in 2002 een verlies van 42.500 euro. De inspecteur wil dat verlies gelijkelijk over man en vrouw verdelen. Daar is de Rechtbank het niet mee eens. Net als het geval is bij de onderneming, komt het verlies terecht bij degene die er naar de maatstaven van het huwelijksgoederenrecht het bestuur over heeft, dus bij de man. Daar is de Hoge Raad het mee eens. De vordering stond op naam van de man en de bestuursbevoegdheid met betrekking tot die vordering berustte bij hem. Dit brengt met zich dat het resultaat van het rendabel maken van de vordering moet worden toegerekend aan de man en dat de afwaardering van die vordering geheel ten laste van zijn belastbare inkomen komt. Het cassatieberoep van de Staatssecretaris wordt ongegrond verklaard. Conform A-G Niessen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2002
Instantie
HR
Datum instantie
15 januari 2010
Rolnummer
08.03923
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BH9198
ECLI:NL:PHR:2010:BH9198
bwbid=bwbr0&artikel=2.17,bwbr0011353&artikel=2.1,bwbr0011353&artikel=2.17&lid=5

Naar de bovenkant van de pagina