PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00315 B
Zitting 5 juli 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
klager 1,
klager 2,
klager 3, gevestigd te vestigingsplaats,
gevestigd te vestigingsplaats,
en
klager 5, gevestigd te vestigingsplaats,
hierna: de klagers.
- De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 8 juli 2021 de klagers deels niet-ontvankelijk verklaard in het beklag ex art. 552a Sv, het beklag voor het overige deels gegrond en deels ongegrond verklaard en voorts het verzoek tot vernietiging van het uitgeleverde klantendossier van de klagers toegewezen.
- Er bestaat samenhang met de zaken 22/00316 en 22/00317. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
- Het cassatieberoep is ingesteld namens de klagers en mr.G.J.M.E. de Bont en mr. S.A. Eckhardt, advocaten te Amsterdam, hebben ten aanzien van alle klagers twee – telkens identieke – middelen van cassatie voorgesteld.
- De middelen bevatten steeds een voortzetting van klachten die ook in de beklagprocedure naar voren zijn gebracht. Gelet daarop geef ik hieronder eerst het relevante gedeelte van de bestreden beschikking weer:
“2. FeitenDe rechter-commissaris heeft aan de officier van justitie, op diens vorderingen, op respectievelijk 11 april, 25 april en 3 oktober 2018 machtigingen verleend voor vorderingen tot het verstrekken van in een geautomatiseerd werk opgeslagen gegevens op grond van artikel 126ng vierde lid/126ug vierde lid Sv gericht aan [A] B.V. (hierna: [A]) te Amsterdam.De officier van justitie heeft de betreffende gegevens op respectievelijk 13 april 2018, 26 april en 4 oktober 2018 bij [A] gevorderd en [A] heeft deze gegevens vervolgens uitgeleverd.Het betreft (in de vorderingen nader aangeduide) gegevens die zijn gemaakt en/of opgeslagen bij [A] en afkomstig zijn van of bedoeld zijn voor [betrokkene 1] en de aan hem gelieerde bedrijven [B] B.V., [C] B.V. en [D] B.V..De vorderingen zijn gedaan in het kader van de onder opgemeld parketnummer ingeschreven strafzaak tegen [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), waarbij het gaat om de strafrechtelijke onderzoeken Guadalupe en Martinique tegen [betrokkene 1] (belastingadviseur), een aantal van zijn klanten en enkele andere belastingadviseurs. De eerste twee vorderingen zijn gedaan in beide onderzoeken en de derde vordering alleen in het onderzoek Martinique. [betrokkene 1] wordt er (voor zover relevant) - kort weergegeven - van verdacht frauduleuze (belasting- )constructies te hebben geadviseerd en opgezet voor een aantal van zijn klanten met als doel om geen of minder belasting te betalen (in Nederland). Hij wordt verdacht van het medeplegen van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiftes inkomstenbelasting (artikel 69 juncto artikel 68 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen), valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en het zonder vergunning verrichten van werkzaamheden gericht op het verlenen van trustdiensten (artikel 2 lid 3 Wet toezicht trustkantoren juncto artikel 1 ten 2° Wet op de Economische Delicten).De klagers waren ook cliënten van [betrokkene 1]. Onder de door [A] uitgeleverde gegevens bevindt zich ook het klantendossier van de klagers (met de naam [dossier]).De klagers zijn in geen van beide strafrechtelijke onderzoeken als verdachten aangemerkt.3. Standpunt klagersHet klaagschrift strekt, mede gelet op de in raadkamer gegeven nadere toelichting daarop, tot vernietiging van de over de klagers verstrekte gegevens (het genoemde klantendossier). Daartoe is aangevoerd dat het vorderen van deze gegevens onrechtmatig was en dat daarbij niet is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit en dit daarom een schending van artikel 8 EVRM oplevert. Niet is gebleken waarin het belang gelegen zou zijn geweest om gegevens van de klagers te vorderen, nu zij niet bij het strafrechtelijk onderzoek betrokken waren. De klagers waren en zijn geen verdachten in de lopende strafzaak. Ook hun fiscale aangelegenheden vormen geen onderwerp van de strafzaak tegen [betrokkene 1]. Er is dus geen enkel ander verband tussen de klagers en de strafzaak dan dat hun adviseur verdachte is. Dat rechtvaardigt echter op geen enkele wijze dat hun gegevens door het Openbaar Ministerie worden gevorderd. Er had kunnen worden volstaan met een gelimiteerde vordering die erop gericht was om de verdachte personen te onderzoeken.De gegevens zijn kennelijk enkel gevorderd in verband met de heffing van belasting door de Belastingdienst. Gebleken is dat medewerkers van de Belastingdienst integraal inzage hebben gehad in de beschikbaar gekomen zaaksdossiers en daarbij stukken hebben geselecteerd die relevant zijn voor de heffing van belastingen. Deze stukken zijn vervolgens door de FIOD aan de Belastingdienst verstrekt. Daaronder bevond zich het klantendossier van de klagers. Deze gegevens zijn daadwerkelijk door de Belastingdienst gebruikt. Verzocht wordt daarom te bepalen dat ook de gegevens die zijn opgenomen in de systemen van de Belastingdienst dienen te worden vernietigd en dat het gebruik van deze gegevens niet is toegelaten.4. Standpunt officieren van justitieDe officieren van justitie hebben primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klagers in het beklag. Daartoe is gesteld dat het klaagschrift niet tijdig is ingediend, namelijk niet zo spoedig mogelijk nadat de klagers ermee bekend waren geraakt dat hun gegevens waren uitgeleverd.Subsidiair hebben de officieren van justitie geconcludeerd dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Gesteld is dat in deze zaak is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en de gegevens rechtmatig, in het belang van het onderzoek zijn gevorderd ten behoeve van de waarheidsvinding in het onderzoek tegen [betrokkene 1] en een aantal van zijn cliënten. Ook de rechter-commissaris heeft dat geoordeeld. Er is geen sprake van een sleepnet dat uitgegooid is. Het onderzoek bevond zich ten tijde van de vordering nog in de aanvangsfase en richtte zich op het in beeld krijgen van de modus operandi van [betrokkene 1] bij de tegen hem bestaande verdenking. Gelet op de ontvangen signalen hield de verdenking in dat hij bij meerdere klanten dezelfde fiscale structuur adviseerde die resulteerde in opzettelijk onjuiste belastingaangiftes.In het onderzoek Guadalupe is er inmiddels een eindproces-verbaal, maar dat is niet het geval in het onderzoek Martinique. Dat onderzoek is nog gaande. Ten behoeve van de waarheidsvinding is vereist dat er strafrechtelijk onderzoek gedaan wordt in klantendossiers om onder andere de modus operandi van [betrokkene 1] verder in beeld te krijgen en daarnaast om de omvang van het potentiële wederrechtelijk verkregen voordeel en het belastingnadeel vast te kunnen stellen. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave of vernietiging van de gegevens.Er is geen sprake van het integraal ter beschikking stellen van gegevens aan de Belastingdienst. In juli 2019 is besloten een aantal gegevens uit te wisselen met de Belastingdienst op grond van de Wet politiegegevens en het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten en de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Over vermeende schendingen ten aanzien van de Wet politiegegevens dient geklaagd te worden bij de bestuursrechter en niet bij de raadkamer.5. OntvankelijkheidIs het klaagschrift tijdig ingediend? Gebleken is dat er inmiddels vervolging is ingesteld tegen (in ieder geval) [betrokkene 1]. Er is dus sprake van een vervolgde zaak. Nu deze zaak nog niet tot een einde is gekomen, is het klaagschrift gelet op het bepaalde in artikel 552a, derde lid, Sv tijdig ingediend.Zijn de klagers belanghebbenden?Op grond van artikel 552a eerste lid Sv kunnen belanghebbenden zich beklagen over de vordering van gegevens en de kennisneming of het gebruik van de op deze vordering verstrekte gegevens. Op grond van 552a tweede lid Sv kunnen zij ook verzoeken om vernietiging van gegevens die op die vordering zijn verstrekt.Bij gegevens die enkel zijn verstrekt en niet in beslag zijn genomen kunnen onder meer de verdachte, de verantwoordelijke voor de gegevens en degene op wie de gegevens betrekking hebben als belanghebbenden worden aangemerkt.Het klantendossier dat ter zake van de klagers in [A] was aangemaakt bevat gegevens die van hen afkomstig zijn of op hen betrekking hebben. Zij hebben die gegevens aan [betrokkene 1] als hun belastingadviseur toevertrouwd. Gelet hierop is de rechtbank, met de klagers en - in tweede termijn - de officieren van justitie van oordeel dat de klagers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt ten aanzien van het beklag tegen de vordering van de gegevens en de kennisneming of het gebruik van de op deze vordering verstrekte gegevens alsook het verzoek om vernietiging van die gegevens.In zoverre zijn de klagers ontvankelijk in het beklag.Verzoek tot vernietiging en verbod op gebruik gegevens bij Belastingdienst Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad overweegt de rechtbank dat artikel 552a Sv niet voorziet in de mogelijkheid van beklag over de kennisneming van gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek door de Belastingdienst. In deze procedure kan dus geen oordeel worden gegeven over de rechtmatigheid daarvan en kan evenmin worden gelast dat eventueel aan de Belastingdienst ter beschikking gestelde gegevens worden vernietigd.Om deze reden worden de klagers niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van dit deel van het beklag.6. Beoordeling klachtVooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.De rechtbank is, gelet op de strafbare feiten waarvan [betrokkene 1] wordt verdacht en gelet op de door de officier van justitie gegeven toelichting, van oordeel dat de vorderingen zich ook mochten uitstrekken tot gegevens van of met betrekking tot personen die (nog) geen verdachten waren, zoals de klagers. Deze vorderingen zijn daarom niet als onrechtmatig aan te merken en leveren ook geen schending op van artikel 8 EVRM. De rechter-commissaris heeft hiervoor machtigingen verleend en de rechtbank is van oordeel dat hij in redelijkheid tot deze beslissingen heeft kunnen komen.De volgende vraag is of het belang van strafvordering zich thans, in de huidige stand van het onderzoek, nog verzet tegen vernietiging van de over de klagers verstrekte gegevens (het klantendossier van de klagers). Deze vraag moet naar het oordeel van de rechtbank ontkennend worden beantwoord. De strafrechtelijk onderzoeken duren reeds drie jaren. De klagers zijn daarin nog steeds niet als verdachten aangemerkt en ook overigens zijn er geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waarom deze gegevens in het belang van de waarheidsvinding in deze onderzoeken zouden zijn. De enkele toelichting dat het onderzoek Martinique nog gaande is en nader onderzoek nodig is naar de modus operandi van [betrokkene 1], is in deze stand van het onderzoek voor zover het deze gegevens betreft niet voldoende.Gelet hierop zal het beklag gegrond worden verklaard voor zover dit ziet op de kennisneming of het gebruik van de op vordering verstrekte gegevens over de klagers (het klantendossier van de klagers) en zal het verzoek tot vernietiging van dit klantendossier van de klagers worden toegewezen.Voor het overige, dus ten aanzien van de vorderingen zelf, is het beklag - gelet op de rechtmatigheid van deze vorderingen - ongegrond.”
5. Het eerste middel bevat de klacht dat de rechtbank ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden, heeft geoordeeld dat de vorderingen uitgereikt aan [A] niet onrechtmatig waren.
5.1. Uit de bestreden beschikking blijkt dat de verzoeken tot vernietiging van de klantendossiers van de klagers zijn toegewezen. Hieruit volgt dat de klagers geen belang hebben in cassatie voor zover zij klagen over de voorafgaande vordering van deze gegevens. Het middel faalt.
6. Het tweede middel bevat de klacht dat de klager onterecht niet-ontvankelijk zou zijn verklaard in het beklag voor zover het een verzoek tot vernietiging en verbod op gebruik van de gegevens bij de Belastingdienst betrof.
6.1. Ik meen dat deze klacht moet falen nu de beklagprocedure van art. 552a Sv niet in de mogelijkheid voorziet voor een dergelijk verzoek dan wel verbod (vgl. HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:781), waardoor de beslissing van de rechtbank niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
6.2. Het middel faalt.
7. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG