Samenvatting
De kernactiviteit van stichting X (belanghebbende) is het organiseren en begeleiden van meerdaagse retraites ter beoefening van Vipassana meditatie.
De Inspecteur heeft ter zake van de ontvangsten voor retraites, de verhuur van lakenpakketten en de verkoop van boeken omzetbelasting nageheven (jaren 2015-2018). Niet in geschil is dat de naheffingsaanslagen voor zover deze zien op de verhuur van lakenpakketten en de verkoop van boeken terecht zijn opgelegd.
X stelt dat de retraites vanwege het vrijwillige karakter van het betalen van een vergoeding, niet onder bezwarende titel worden verricht en de retraites daarom niet belast zijn met omzetbelasting.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft X geen gelijk. X heeft van deelnemers aan retraites vergoedingen ontvangen. X heeft ook om deze vergoedingen gevraagd en vergoedingen gerestitueerd indien deelname aan een retraite door de deelnemer werd geannuleerd. Er is derhalve sprake van een rechtsbetrekking tussen X en de deelnemers in het kader waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld. Aangezien de retraites onder bezwarende titel zijn verricht zijn deze belast met omzetbelasting. Er is geen sprake van gewekt vertrouwen. Ook is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, gevestigd in plaats, belanghebbende, (gemachtigde: drs. gemachtigde),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 18 november 2022.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de perioden 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 en 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd (de naheffingsaanslagen).
1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen heeft de inspecteur belanghebbende telkens belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen) en belanghebbende telkens een verzuimboete van € 1.000 opgelegd.
1.3. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslagen gehandhaafd. Wel heeft hij de opgelegde verzuimboete op de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 vernietigd.
1.4. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5. De inspecteur heeft de rechtbank ten aanzien van een op de zaak betrekking stuk – een controlerapport van een andere belastingplichtige, [stichting] – verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Belanghebbende heeft desgevraagd ermee ingestemd dat alleen de rechtbank van het volledige stuk kennisneemt (artikel 8:29, lid 5, Awb).
1.6. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.7. De rechtbank heeft de beroepen op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [naam 1] en de gemachtigde en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .
1.8. De inspecteur heeft tijdens de zitting, zonder bezwaar van de andere partij, een kopie overgelegd van de door belanghebbende aan de inspecteur verstrekte opgaaf startende onderneming.
1.9. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen is verzonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek gaat de rechtbank in op de volgende vragen:
(1) zijn de retraites van belanghebbende belast met omzetbelasting?;
(2) heeft de inspecteur vertrouwen gewekt dat geen sprake is van belastingplicht voor de omzetbelasting?; en
(3) is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel?
3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen moeten worden verminderd, maar niet verder dan ter zitting door de inspecteur is aangegeven vanwege een fout in de berekening van de naheffingsaanslagen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende is opgericht op 27 juli 1993. Het statutaire doel van belanghebbende is het bevorderen van mogelijkheden voor monastiek/contemplatief leven voor vrouwen in het bijzonder door middel van meditatie op grond van de Vipassana-methode en andere methoden alsmede het creëren van voorzieningen hiervoor, van welke aard ook.
4.1. Op de website van belanghebbende staat onder meer het volgende vermeld:
4.2. Belanghebbende vormt haar vermogen uit 1) inkomsten uit retraites, studiedagen, 2) hetgeen wordt verkregen uit giften en 3) de verkoop van boeken.
4.3. De kernactiviteit van belanghebbende is het organiseren en begeleiden van meerdaagse retraites ter beoefening van Vipassana meditatie. In de beginperiode heeft belanghebbende zich toegelegd op het faciliteren van langdurige retraites (3 weken of langer). Vanaf 2016 vinden er ook meer kortdurende retraites (1 week) plaats rond een bepaald thema. Daarnaast zijn er een- en meerdaagse studiedagen. Voor deelname aan deze activiteiten dient men zich in te schrijven en wordt een bijdrage gevraagd.
4.4. In het jaarverslag over het jaar 2017 is het volgende opgenomen over de retraites:
4.5. In het beleidsplan 2018-2022 van belanghebbende is onder meer het volgende opgenomen:
4.6. Tot de gedingstukken behoort een schermprint van een inschrijvingsmogelijkheid voor de ‘Winterretraite 2018’ die plaatsvond op 11 januari – 27 januari 2018 (16 nachten) waarop het volgende is vermeld:
4.7. De gedingstukken bevatten tevens een bankafschrift van belanghebbende waarop in de periode tussen 2 oktober 2017 en 1 november 2017 diverse bij- en afboekingen staan met omschrijvingen als ‘annulering retraite’ (bij € 25), ‘retraite br. [naam 4] 15 -22 oktober (bij: € 315)’, ‘14daagse retraite (bij: € 840)’, ‘Vipassana retraite 10 t/m 17 november 2017 (bij: € 371)’, ‘retraite 23-26 nov. regie vrouw (bij: € 159)’. Ook is er een bijboeking met omschrijving: ‘winterretraite 11-1-2018 tot 21-1-2018 (bij: € 530)’ en een afboeking met als omschrijving ‘restitutie retraite met [naam 4] 2017’ (af: € 395).
4.8. De inspecteur heeft bij belanghebbende een onderzoek gedaan naar onder meer de eventuele belastingplicht van belanghebbende voor de omzetbelasting in de jaren 2015 tot en met 2018. In paragraaf 5.3. van het controlerapport van 21 juni 2021 is het volgende opgenomen:
4.9. In 2004 heeft belanghebbende een formulier "opgaaf gegevens startende onderneming" gestuurd naar de Belastingdienst. De inspecteur heeft dit formulier ter zitting overgelegd. In dit formulier is de vraag ‘is de onderneming geheel vrijgesteld van de omzetbelasting? ’ bevestigend beantwoord en is als reden aangegeven ‘Art.24, lid 4, Successiewet 1965 ’. Belanghebbende heeft in het formulier geen beschrijving van haar feitelijke werkzaamheden opgenomen. Wel heeft zij als bijlagen bij het formulier een uittreksel uit de Kamer van Koophandel en een afschrift van haar statuten bijgevoegd. Het formulier is namens belanghebbende ondertekend op 9 oktober 2004 en vervolgens inclusief bijlagen naar de inspecteur verstuurd.
4.10. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur met dagtekening 24 december 2004 een brief gestuurd naar belanghebbende waarin beschreven is dat belanghebbende niet belastingplichtig is voor de omzetbelasting. In de brief staat verder:
Belanghebbende heeft geen melding gemaakt van gewijzigde activiteiten bij de inspecteur.
4.11. Bij [stichting] heeft door de inspecteur een bedrijfsbezoek plaatsgevonden waarvan een rapport met begeleidende brief is opgesteld met dagtekening 29 januari 2001. Hierin staat vermeld dat [stichting] voor de omzetbelasting geldt als vrijgestelde onderneming. Het rapport heeft de inspecteur gestuurd naar de geheimhoudingskamer van de rechtbank (zie 1.5).
4.12. In juli 2021 heeft een herbeoordeling van de belastingplicht van [stichting] plaatsgevonden. Met dagtekening 28 juli 2021 heeft de inspecteur aan [stichting] de uitkomst van de herbeoordeling medegedeeld:
4.13. De inspecteur heeft over de jaren 2015 tot en met 2018 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd naar de volgende bedragen: € 22.085 (2015), € 17.853 (€ 2016), € 26.987 (2017) en € 22.590 (€ 2018). De naheffingsaanslagen zien op de ontvangsten voor retraites, de verhuur van lakenpakketten en de verkoop van boeken. Niet in geschil is dat de naheffingsaanslagen voor zover deze zien op de verhuur van lakenpakketten en de verkoop van boeken terecht zijn opgelegd.
Motivering
Vooraf
5. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat er een fout is gemaakt in de berekening van de naheffingsaanslagen. De bedragen die om die reden teveel zijn nageheven zijn als volgt: € 4.180 (2015), € 2.536 (2016), € 3.442 (2017) en € 3.036 (2018). De rechtbank zal de naheffingsaanslagen in ieder geval met deze bedragen verminderen.
5.1. De inspecteur heeft ter zitting verder aangegeven dat de verzuimboeten over de jaren 2016, 2017 en 2018 van telkens € 1.000 abusievelijk nog niet zijn vernietigd, terwijl dit volgens hem wel had gemoeten. De rechtbank zal de verzuimboeten over deze jaren daarom alsnog vernietigen.
5.2. De rechtbank is verder van oordeel dat de inspecteur de rechtbank ten aanzien van het in 1.5 vermelde stuk terecht heeft verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 Awb.
Vraag 1: Zijn de retraites belast met omzetbelasting?
5.3. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de retraites vanwege het vrijwillige karakter van het betalen van een vergoeding, niet onder bezwarende titel worden verricht en de retraites daarom niet belast zijn met omzetbelasting. Er is namelijk sprake van een niet afdwingbare vergoeding wat voortkomt uit het zogenaamde Dana-principe.
5.4. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de retraites in de onderhavige jaren wel onder bezwarende titel zijn verricht. Uit het beleidsplan, jaarverslagen en de website blijkt namelijk dat er een vergoeding (al dan niet vooraf) wordt gevraagd voor het volgen van een retraite. Er is de jaren 2015 tot en met 2018 geen sprake van een vrijwillig karakter van het betalen van een vergoeding hiervoor.
5.5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat een retraite die bestaat uit logies, eten en begeleiding bij meditatie, voor de heffing van omzetbelasting als één prestatie moet worden gezien. Dit ondanks dat, zoals namens belanghebbende ter zitting is verklaard, het betalingssysteem van belanghebbende zo is ingericht dat deelnemers apart betalingen doen voor de leraren/begeleiding enerzijds en voor de verblijfskosten anderzijds. De rechtbank zal er derhalve vanuitgaan dat de retraite voor de heffing van omzetbelasting als één prestatie (dienst) moet worden gezien.
5.5.2. Deze prestatie van belanghebbende is slechts belastbaar voor de omzetbelasting als zij onder bezwarende titel wordt verricht. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt een dienst ‘onder bezwarende titel’ verricht indien er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte dienst en de door de belastingplichtige daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie. Een dergelijk rechtstreeks verband bestaat wanneer tussen de verrichter en ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat in het kader waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de ten behoeve van de ontvanger verrichte dienst. Wat dit laatste betreft moet de vergoeding in een redelijke verhouding staat tot de verrichte dienst om als werkelijke tegenwaarde voor de verrichte dienst te kunnen worden beschouwd, in die zin dat zij de verrichte of te verrichten diensten niet slechts ten dele mag vergoeden in die mate dat het rechtstreekse verband tussen deze diensten en de tegenprestatie wordt verbroken. Het feit dat een economische handeling wordt verricht tegen een prijs die hoger of lager is dan de kostprijs en dus tegen een hogere of lagere prijs dan de normale marktprijs, is evenwel niet relevant voor de kwalificatie van deze handeling als “verrichting onder bezwarende titel”. Een dergelijke omstandigheid kan namelijk niet afdoen aan het rechtstreekse verband tussen de verrichte of te verrichten diensten en de ontvangen of te ontvangen tegenprestatie waarvan het bedrag vooraf volgens duidelijk afgebakende criteria wordt bepaald. Het rechtstreeks verband tussen de prestatie en tegenprestatie wordt verbroken wanneer de vergoeding op volstrekt vrijwillige en willekeurige wijze wordt toegekend, zodat het bedrag ervan in de praktijk onmogelijk is vast te stellen of wanneer het bedrag van de vergoeding moeilijk kwantificeerbaar of onzeker is in het licht van de omstandigheden rond de vaststelling ervan.
5.5.3. De rechtbank is gelet op de feiten zoals vermeld onder 4.2. tot en met 4.8 van oordeel dat belanghebbende in onderhavige jaren bij het bieden van de retraites prestaties onder bezwarende titel heeft verricht. Belanghebbende heeft van deelnemers aan retraites vergoedingen ontvangen. Belanghebbende heeft ook om deze vergoedingen gevraagd en vergoedingen gerestitueerd indien deelname aan een retraite door de deelnemer werd geannuleerd. Er is derhalve sprake van een rechtsbetrekking tussen belanghebbende en de deelnemers in het kader waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld. Niet gesteld of gebleken is dat de vergoedingen slechts ten dele de retraites hebben vergoed zodat moet worden aangenomen dat de ontvangen vergoedingen de werkelijke tegenwaarde vormen voor de retraites. De rechtbank wijst in dit verband ook op de omstandigheid dat de ontvangen vergoedingen volgens belanghebbende in evenwicht waren met de kosten van belanghebbende, voornamelijk accommodatie- en cateringkosten (zie 4.4). Gelet op het beoordelingskader zoals hierboven onder 5.5.2 is beschreven, bestaat er derhalve een rechtstreeks verband tussen de verrichte dienst (de retraite) en de door de belanghebbende daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie (de deelnemersbijdragen). Het is verder niet zo dat de vergoeding op volstrekt vrijwillige en willekeurige wijze wordt toegekend, zodat het bedrag ervan in de praktijk onmogelijk is vast te stellen. De door belanghebbende gevraagde vergoeding voor een retraite is gebaseerd op het aantal overnachtingen; € 53 per overnachting bij een gedeelte van een retraite, een iets lager bedrag bij deelname aan de gehele retraite. De inspecteur heeft het bedrag van deze vergoeding tijdens de controle kunnen vaststellen. Het rechtstreekse verband tussen de verrichte dienst (de retraite) en de door de belastingplichtige daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie (de deelnemersbijdragen) wordt daarom niet verbroken. Dat belanghebbende voor de leraren/begeleiding geen afzonderlijke vergoeding vraagt, maar dat deze volledig is gebaseerd op basis van dana (vrijwillige giften), maakt dit niet anders aangezien de rechtbank de retraite voor de heffing van omzetbelasting als één prestatie aanmerkt (zie 5.4.1.).
5.6. Aangezien de retraites in onderhavige jaren onder bezwarende titel zijn verricht zijn deze belast met omzetbelasting. Vraag 1 dient bevestigend te worden beantwoord.
Vragen 2 en 3: Vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel
5.7. Voor dat geval heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat vertrouwen kan worden ontleend aan de brief van de inspecteur van 24 december 2004 waarin beschreven is dat belanghebbende niet belastingplichtig is voor de omzetbelasting. De inspecteur bestrijdt dat in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt.
5.8. Volgens vaste rechtspraak is voor een in rechte te beschermen vertrouwen onder meer vereist dat de inspecteur een toezegging heeft gedaan na kennisneming van alle daartoe benodigde feiten en omstandigheden van het geval. De brief van de inspecteur van 24 december 2004 waarin beschreven is dat belanghebbende niet belastingplichtig is voor de omzetbelasting is een reactie op het door belanghebbende ingediende formulier ‘opgaaf gegevens onderneming’. In deze opgaaf wordt geen beschrijving gegeven van de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende. Uit de meegestuurde statuten en het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt evenmin dat belanghebbende retraites aanbiedt. Los daarvan kan de brief van de inspecteur gelet op het gemaakte voorbehoud (zie 4.10) niet worden gezien als een toezegging van de inspecteur. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt.
5.9. Belanghebbende heeft nog aangegeven dat bij [stichting] het bestaande vertrouwen wel is geëerbiedigd met de aanzegging dat alleen vanaf de toekomst sprake is van belastingplicht voor de omzetbelasting. Voor zover belanghebbende hiermee een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel faalt dit aangezien geen sprake is van gelijke gevallen. Anders dan bij belanghebbende is in het verleden bij [stichting] wel gerechtvaardigd vertrouwen gewekt. In 2001 heeft daar namelijk een controle plaatsgevonden en heeft de inspecteur bevestigd dat de stichting kwalificeerde als vrijgesteld ondernemer voor de omzetbelasting.
5.10. De vragen 2 en 3 dienen ontkennend te worden beantwoord.
Belastingrente
6. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de belastingrente. Omdat de navorderingsaanslagen worden verminderd, zal de rechtbank de in rekening gebrachte belastingrente overeenkomstig verminderen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Conclusie en gevolgen
7. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslagen overeenkomstig het overwogene onder 5. De rechtbank vernietigt tevens de verzuimboeten over de jaren 2016, 2017 en 2018 (zie 5.1.).
7.1. Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
7.2. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 310. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Aangezien sprake is van 4 samenhangende zaken geldt een samenhangfactor van 1,5. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.090. Verder zijn er geen kosten gesteld die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag 2015 met een bedrag van € 4.180 tot € 17.905;
- vermindert de naheffingsaanslag 2016 met een bedrag van € 2.536 tot € 15.317;
- vermindert de naheffingsaanslag 2017 met een bedrag van € 3.442 tot € 23.545;
- vermindert de naheffingsaanslag 2018 met een bedrag van € 3.036 tot € 19.554;
- vernietigt de verzuimboeten die zijn vastgesteld bij de naheffingsaanslagen 2016, 2017 en 2018;
- wijzigt de belastingrentebeschikkingen in overeenstemming met de vermindering van de naheffingsaanslagen;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden; en
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.090 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 14 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.