Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft aangiften gedaan voor de douaneregeling voor het brengen in het vrije verkeer, voor aluminium wielen. Zij heeft verzocht om toepassing van een preferentiële tariefmaatregel en heeft daarbij certificaten van oorsprong overgelegd waarop als land van oorsprong Maleisië is vermeld.

Volgens de Inspecteur zijn de aluminium wielen niet van Maleisische maar van Chinese niet-preferentiële oorsprong en zijn deze in containers in Nederland in het vrije verkeer gebracht. De Inspecteur heeft in verband hiermee douanerechten en antidumpingrechten nagevorderd.

De litigieuze aangiften zijn alle gedaan op eigen naam en voor eigen rekening van X. In hoger beroep heeft X zich op het standpunt gesteld dat deze aangiften op grond van artikel 78 CDW zodanig dienen te worden gewijzigd dat niet langer sprake is van aangiften op eigen naam en voor eigen rekening, maar van aangiften op naam en voor rekening van een ander (directe vertegenwoordiging).

Volgens Hof Amsterdam is voor de door X voorgestane wijziging van de aangiften echter geen plaats.

Het Hof acht geen sprake van schending van het verdedigingsbeginsel en bevestigt het oordeel van Rechtbank Noord-Holland dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de litigieuze goederen niet van Maleisische preferentiële oorsprong, maar van Chinese niet-preferentiële oorsprong zijn.

X komt in cassatie in het eerste middel op tegen het oordeel van het Hof dat het op grond van artikel 78 CDW niet mogelijk is om douaneaangiften zodanig te wijzigen dat niet langer sprake is van aangiften die zijn gedaan op eigen naam en voor eigen rekening van X, maar van aangiften die volgens de methode van directe vertegenwoordiging op naam en voor rekening van haar opdrachtgever zijn gedaan.

Dit middel slaagt niet, omdat het oordeel van het Hof niet is terug te voeren op een beslissing van de Inspecteur met betrekking tot herziening die voorwerp van geschil was in de onderhavige procedure. Een zodanige beslissing is nodig om een geschil met betrekking tot herziening van vermeldingen in de aangifte aan de bestuursrechter voor te kunnen leggen, in de regel na het doorlopen van een bezwaarfase.

Ook de overige middelen slagen niet.

Ten overvloede overweegt de Hoge Raad dat uit het arrest Pfeifer & Langen (NLF 2020/1701, met noot van Van den Eijnde) moet worden afgeleid dat niet kan worden uitgesloten dat met toepassing van artikel 78, lid 1, CDW de persoon in wiens naam een aangifte is gedaan, wordt herzien. De Hoge Raad komt in zoverre terug van HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:550 (na het aanvaarden van de douaneaangifte is het vervangen van de persoon van de aangever door een andere persoon niet mogelijk).

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
10 augustus 2011 t/m 20 november 2012
Instantie
HR
Datum instantie
29 april 2022
Rolnummer
20/00236
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:658
Auteur(s)
dr. M.L. Schippers LLM
EY/ESL/EFS
NLF-nummer
NLF 2022/0885
Aflevering
5 mei 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4994

Naar de bovenkant van de pagina