Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X BV is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid waarin dochter A BV (A) is opgenomen. A heeft van een Duitse werf (B) order gekregen tot ontwerp en levering van een volautomatisch systeem voor een productielijn die door B zou worden gebruikt voor de bouw van een cruiseschip. Het betrof een order van (aanvankelijk) ruim zes miljoen euro exclusief meerwerk. Oplevering zou plaatsvinden in week 9 van 2001. A heeft de datum niet gehaald. Op 27 december 2002 is de fiscale eenheid met terugwerkende kracht tot begin 2002 verbroken. Op 21 mei 2003 is A failliet verklaard. A is op 2 juli 2003 veroordeeld tot het betalen van ruim 8 miljoen euro aan B.
In geschil is of X BV in 2001 een voorziening mag vormen ter zake van de (verwachte) claims van de opdrachtgever. De Rechtbank heeft dit niet toegestaan, maar het Hof wel. Tegen dit oordeel heeft de Staatssecretaris cassatieberoep ingesteld en X BV incidenteel cassatieberoep.
De Hoge Raad overweegt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat X BV een voorziening mag vormen omdat op de balansdatum - met inachtneming van hetgeen nadien is gebleken over de toen bestaande toestand - een behoorlijke kans bestond dat A BV door B op grond van wanprestatie zou worden aangesproken en dat die aanspraak (geheel of ten dele) terecht zou blijken te zijn.
Het oordeel van het Hof dat aan de vorming van de in geding zijnde voorziening niet in de weg staat dat A BV ter zake van de claim van B waarschijnlijk geen uitgaven zal doen, acht de Hoge Raad onjuist. Het is immers niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik om door middel van het opvoeren van een passiefpost kosten tot uitdrukking te brengen waarvan vaststaat of zo goed als zeker is dat deze nooit zullen worden betaald. Dat zou niet stroken met het aan goed koopmansgebruik ten grondslag liggende realiteitsbeginsel.
Voor het Hof was verder nog in geschil of op een te vormen voorziening in mindering moet worden gebracht (het positieve saldo van) de balanspost onderhanden werk. Deze post bedraagt - na een niet in geding zijnde correctie - 1.996.442 euro. In het onderhanden werk is een vordering op B van 1.278.853 euro voorts niet opgenomen. Het Hof heeft volgens de Hoge Raad ten onrechte geoordeeld dat deze bedragen niet in mindering moeten worden gebracht op een te vormen voorziening. Het Hof is daarbij uitgegaan van een verkeerde opvatting met betrekking tot de eisen van goed koopmansgebruik.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond en verwijst het geding naar Hof Den Bosch. Anders A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
25 juni 2010
Rolnummer
08/03864
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BJ8485
ECLI:NL:PHR:2010:BJ8485
bwbid=bwbr0&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina