Samenvatting
Erflaatster is op [datum] 2015 overleden.
Met dagtekening 29 mei 2019 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2015 ten name van erflaatster vastgesteld. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd.
In geschil is of de aanslag tijdig is opgelegd.
De erven stellen zich op het standpunt dat zij geen brief van 28 juli 2016 hebben ontvangen op grond waarvan uitstel voor het doen van aangifte is verleend tot 1 september 2016.
Hof Den Bosch oordeelt echter dat de erven het vermoeden van ontvangst van de uitstelbrief niet hebben ontzenuwd en dat de Inspecteur duidelijk kenbaar uitstel voor het indienen van de aangifte heeft verleend.
De aanslag is tijdig opgelegd. Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbenden, wonend in woonplaats 1 / woonplaats 2, hierna: belanghebbenden, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 juli 2022, nummer BRE21/1491 in het geding tussen
belanghebbenden
en
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 opgelegd.
1.2. Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3. Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbenden en hun gemachtigde zijn niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 9 februari 2024 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 10 februari 2024 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
1.6. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1. [erflaatster] (hierna: erflaatster) is op [datum] 2015 overleden.
2.2. Met dagtekening 30 juni 2015 zijn belanghebbenden uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV ten name van erflaatster over het jaar 2015 vóór 1 april 2016. Namens de belanghebbenden is per brief van 17 juni 2016 verzocht om uitstel voor het indienen van deze aangifte IB/PVV tot 1 september 2016. Dit verzoek is op 20 juni 2016 door de inspecteur ontvangen.
2.3. Met dagtekening 21 juni 2016 is aan belanghebbenden een herinnering gestuurd voor het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2015. In de brief staat dat de aangifte uiterlijk op 5 juli 2016 moet zijn ingediend.
2.4. Op 5 juli 2016 hebben belanghebbenden de aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend.
2.5. Bij brief van 28 juli 2016 heeft de inspecteur – in reactie op het verzoek van 17 juni 2016 – uitstel verleend voor het indienen van de aangifte tot 1 september 2016.
2.6. Met dagtekening 29 mei 2019 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 vastgesteld.
2.7. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag tijdig is opgelegd.
3.2. Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Vooraf en ambtshalve
4.1. Zoals volgt uit de onder 1.5 vermelde stukken is de uitnodiging op 10 februari 2024 uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbenden op de juiste wijze zijn uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
4.2. Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat zij geen brief van 28 juli 2016 hebben ontvangen op grond waarvan uitstel voor het doen van aangifte is verleend tot 1 september 2016. Volgens belanghebbende is dan ook geen sprake van een situatie dat duidelijk kenbaar uitstel is verleend.
4.3. De rechtbank heeft als volgt overwogen:
4.4. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de passage dat omstreeks 28 juli 2016 nog een drietal poststukken door de inspecteur naar hetzelfde adres is verzonden. Zoals belanghebbende terecht stelt gaat het slechts om één poststuk rond die datum en zijn de overige twee stukken in april respectievelijk juni 2016 naar hetzelfde adres verzonden. Een en ander doet echter niet af aan het feit dat deze stukken wel zijn aangekomen op dat adres. Voorts acht het hof – evenals de rechtbank – het zeer wel denkbaar dat belanghebbenden geen acht hebben geslagen op de brief van 28 juli 2016, omdat de betekenis daarvan was komen te ontvallen vanwege het feit dat de aangifte reeds was ingediend.
4.5. Het vorenstaande betekent dat het hof van oordeel is dat belanghebbenden het vermoeden van ontvangst van de uitstelbrief niet hebben ontzenuwd en dat door de inspecteur duidelijk kenbaar uitstel voor het indienen van de aangifte heeft verleend. De aanslag is tijdig opgelegd.
Tussenconclusie
4.6. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van R. Camps, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.