Subsidieregeling sanering varkenshouderijen; geen onredelijke legesheffing
Rechtbank Oost-Brabant, 9 februari 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) is in 2021 gestopt met zijn agrarisch bedrijf, een varkenshouderij, om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen.
Hij heeft met betrekking tot zijn perceel bij de gemeente Gemert-Bakel een aanvraag ingediend tot het wijzigen van het bestemmingsplan van agrarisch bedrijf naar wonen. De gemeente heeft hiervoor een aanslag leges opgelegd ter hoogte van € 5.356.
De gemeente heeft subsidie aangevraagd ter uitvoering van de werkzaamheden die zij verricht in het kader van de sanering van varkenshouderijen binnen haar gemeente. X voert in deze procedure aan dat de Heffingsambtenaar in het kader van de uitvoeringsregeling een bedrag van € 25.000 zal ontvangen van het Rijk. Hij vindt het daarom onredelijk dat de Heffingsambtenaar de aanslag leges in dit geval aan hem heeft opgelegd.
Rechtbank Oost-Brabant acht de heffing niet in strijd met een wetsbepaling of een algemeen rechtsbeginsel. Het feit dat de gemeente mogelijk ook subsidie ontvangt in het kader van werkzaamheden ter uitvoering van de saneringsregeling, maakt het niet onredelijk om leges te heffen van X. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt voorts verworpen.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2024 in de zaak tussen
eiser, uit woonplaats, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Gemert-Bakel (gemachtigde: J.A.P.F Verhoeven).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een aanslag leges ter hoogte van € 5.356,00. Dit bedrag is in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het wijzigen van een bestemmingsplan van agrarisch bedrijf naar wonen.
2. Met de uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2022 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser van 25 juni 2022 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
3. Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
4. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, ook was aanwezig [naam] , en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door mr. W.J.B.M. Alkemade.
Feiten en omstandigheden
6. Eiser is in 2021 gestopt met zijn agrarisch bedrijf, een varkenshouderij, om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van de subsidieregeling ‘Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (de Regeling).
7. Eiser heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel (het college) in 2021 verzocht medewerking te verlenen aan het wijzigen van het bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar ‘Wonen’ met betrekking tot het perceel aan de [adres] in [woonplaats] .
8. Op 19 mei 2021 (verzonden: 25 mei 2021) heeft het college besloten medewerking te verlenen aan het verzoek van eiser tot wijziging van het bestemmingsplan. In die brief heeft het college aangekondigd dat voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het wijzigen van een bestemmingsplan de leges van toepassing zijn en dat die conform de legesverordening 2021 € 5.536 bedragen.
9. Op 15 juni 2022 hebben eiser en de locoburgemeester ing. M.S. van Veen, namens de gemeente Gemert-Bakel, een planschadeovereenkomst ondertekend.
10. Het college heeft op 4 oktober 2022 het wijzigingsplan ‘ [adres] in [woonplaats] ’ vastgesteld. In het wijzigingsplan is vermeld dat namens de eigenaar een wijzigingsplan is ingediend om de geldende bestemming te wijzigen.
11. De heffingsambtenaar heeft voor het opstarten van een wijzigingsprocedure voor het omzetten van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf naar Wonen bij de aanslag van 15 juni 2022 leges in rekening gebracht voor een bedrag van € 5.356.
12. Op 5 augustus 2022 heeft het college bij besluit de (partiële) wijziging van het bestemmingsplan vastgesteld.
13. De gemeente Gemert-Bakel heeft in het kader van de Regeling specifieke uitkeringen uitvoering Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (de Uitvoeringsregeling) subsidie aangevraagd ter uitvoering de werkzaamheden die zij verricht in het kader van de sanering van varkenshouderijen binnen haar gemeente.
Beoordeling door de rechtbank
14. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de aanslag leges aan eiser heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
15. Het beroep van eiser is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en wat besproken is op zitting, niet kan worden vastgesteld dat de heffing in strijd zouden zijn met een wetsbepaling of een algemeen rechtsbeginsel. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het geschil
16. De rechtbank begint met het volgende. Het belastbaar feit voor de heffing van leges is volgens de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2021 (de Verordening): het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Op grond van artikel 2.4.2. van de Tarieventabel zijn leges ter hoogte van € 5.356 verschuldigd voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het wijzigen van een bestemmingsplan. De uitdrukking ‘in behandeling nemen’ in de Tarieventabel moet naar het oordeel van de rechtbank worden uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. Op basis van dat artikel is de gemeente bevoegd rechten te heffen als het gaat om het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Vast staat dat eiser een aanvraag tot wijziging van het bestemmingsplan heeft ingediend. Op basis daarvan is het bestemminsplan vervolgens is gewijzigd. Dit is een genot vanwege een door de gemeente verstrekte dienst en dat is dus een belastbaar feit waarvoor in beginsel leges kunnen worden geheven.
17. Eiser is het er niet mee eens dat de heffingsambtenaar de aanslag leges in dit geval aan hem heeft opgelegd. Hij heeft ten eerste naar voren gebracht dat de heffingsambtenaar in het kader van de Uitvoeringsregeling een bedrag van € 25.000,- zal ontvangen van het rijk. Die subsidie ziet volgens hem op de werkzaamheden die verband houden met de sanering van zijn voormalige varkenshouderij en daaronder vallen ook de kosten voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot wijziging van het bestemmingsplan. Eiser vindt het niet redelijk dat de heffingsambtenaar daarnaast voor diezelfde werkzaamheden ook leges bij hem in rekening brengt. Eiser beroept zich daarbij op de volgens eiser relevante bepalingen uit de Regeling en de Uitvoeringsregeling, welke de rechtbank in de bijlage bij deze uitspraak heeft opgenomen.
18. De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van vaste rechtspraak kunnen gemeenten over het algemeen zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het is aan de gemeenten om de heffingsmaatstaven op te nemen die het beste passen bij het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing. Voor ingrijpen door de rechter is pas plaats indien de gekozen tariefstelling leidt tot willekeurige of op een andere manier onredelijke belastingheffing, die de (formele) wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Voor de beoordeling of daarvan sprake is moet eerst worden beoordeeld of in een concreet geval sprake is van een willekeurige of onredelijke heffing. De gedachte hierachter is dat de rechter niet te veel op de stoel van de lokale wetgever mag gaan zitten.
19. De heffingsambtenaar heeft op de zitting aangegeven dat de gemeente een aanvraag heeft ingediend voor de subsidie in het kader van de Uitvoeringsregeling. De heffingsambtenaar heeft geen specificatie overgelegd waaruit blijkt welke kostenposten, en ter hoogte van welk bedrag, daarin zijn opgenomen. Het ontbreken van een verklaring van de heffingsambtenaar hierover en het gebrek aan inzicht in de subsidieaanvraag van de gemeente, is naar de rechtbank kan begrijpen voor eiser onbevredigend. Het ontbreekt echter binnen deze procedure aan een rechtsregel die de gemeente verplicht hierin inzicht te geven.
20. Het feit dat de gemeente mogelijk ook subsidie ontvangt in het kader van werkzaamheden ter uitvoering van de saneringsregeling, maakt het naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk om leges te heffen van eiser. Het staat de gemeente als het gaat om gemeentelijke belastingen namelijk vrij, met uitzondering van het verbod om naar draagkracht te heffen en rekening houdend met andere in de wet genoemde regels, zelf de heffingsmaatstaven op te nemen in de legesverordening die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid. Er hoeft bovendien geen rechtstreeks verband te bestaan tussen de hoogte van de leges en de omvang van de dienst en de voor die dienst door de gemeente gemaakte kosten. Dat er een belastbaar feit heeft plaatsgevonden waarvoor leges mogen worden geheven, heeft de rechtbank al onder punt 16 vastgesteld. Van een willekeurige of onredelijke heffing is in dit geval geen sprake. Het is ook niet evident onredelijk.
21. Eiser heeft op de zitting nog aangevoerd dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, doordat andere gemeentes beleidsmatig wel de keuze maken in dit soort gevallen geen leges te heffen.
22. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Zij zal dat toelichten. Allereerst heeft de wetgever bij de totstandkoming van de Gemeentewet er bewust voor gekozen dat het aan de gemeente is om te bepalen of de heffingsmaatstaven voldoen aan de algemene rechtsbeginselen, zoals het gelijkheidsbeginsel. In de Memorie van Antwoord is over het gelijkheidsbeginsel het volgende opgemerkt:
23. Het is aan eiser om het beroep op gelijkheidsbeginsel te onderbouwen met relevante feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat het om gelijke gevallen gaat. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. De heffingsambtenaar heeft aangegeven dat dit beleid geldt voor alle gesaneerde varkenshouderijen binnen de gemeente Gemert-Bakel en dat dus binnen de gemeente geen onderscheid wordt gemaakt. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet. Een verschillende tariefstelling per gemeente levert geen schending van het gelijkheidsbeginsel op en hangt samen met de vrijheid die gemeentelijke wetgevers hebben bij de vaststelling van de tarieven in hun eigen gemeente.
Conclusie en gevolgen
24. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, rechter, in aanwezigheid van mr. L.T.H. Verhagen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.