Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geeft aanspraak op vermindering wegens buitengewone lasten voor uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van kinderen en pleegkinderen. Blijkens artikel 2, lid 3, aanhef en letter i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verstaat de belastingwet onder kinderen: eerstegraads bloedverwanten en aanverwanten in de neergaande lijn. Daartoe kunnen ook kinderen worden gerekend die erkend zijn. In 1999 had een man via zijn partner (die het hoogste persoonlijke inkomen had) fl. 18.200 in aftrek gebracht als buitengewone lasten. Dit bedrag betrof uitgaven voor het levensonderhoud van zijn in Turkije wonende ouders en drie bij deze ouders (naar Turks recht erkende) inwonende kinderen (waarvoor geen recht bestond op kinderbijslag). Het Hof had beslist dat voor de kinderen geen recht op aftrek bestond omdat zij door de man niet waren erkend naar Nederlands recht. Dit is onjuist, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 9 juli 2004, nr. 38.819. Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt een in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekking tussen een vader en een kind ook in Nederland als een zodanige familierechtelijke betrekking erkend. De zaak werd daarop verwezen. Bij het verwijzingshof legde de man kopieƫn over van in de Franse taal opgestelde bescheiden waaruit zou blijken dat er sprake was van erkende kinderen. Het verwijzingshof oordeelde dat de man daarmee niet aannemelijk had gemaakt dat de man in Turkije rechtshandelingen heeft verricht die naar Turks recht tot erkenning van de drie kinderen heeft geleid. De enkele omstandigheid dat de man in de kopieƫn als de vader van de kinderen is vermeld, is daartoe onvoldoende, aldus het Hof. Tegen dit oordeel stelde de man wederom cassatieberoep in. De Hoge Raad oordeelt dat de vraag of de kopieƫn bewijzen dat de man in Turkije rechtshandelingen heeft verricht die naar Turks recht rechtsgeldig zijn en tot erkenning hebben geleid geen feitelijke vraag is, maar een vraag waarvan de beantwoording afhankelijk is van hetgeen Turks recht bepaalt omtrent de bewijskracht van de kopieƫn. Het Hof was gehouden zich ambtshalve te vergewissen van hetgeen Turks recht hieromtrent bepaalt. De zaak is wederom verwezen. Het verwijzingshof zal desgewenst een deskundigenbericht kunnen inwinnen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
10 oktober 2008
Rolnummer
41.983
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BF7181

Naar de bovenkant van de pagina