Samenvatting
Een BV heeft op 18 januari 2003 aan een bank schriftelijk opdracht gegeven om er voor te zorgen de verschuldigde loonbelasting voor het eind van de maand op de rekening van de Belastingdienst te storten. De bank had dat echter niet gedaan. Dat leidde tot een naheffingsaanslag en een verzuimboete van 1 procent. Volgens de BV was de boete onterecht opgelegd omdat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas). Het Hof oordeelde echter dat de nalatigheid van de bank aan de BV moest worden toegerekend en dat de BV daarom niet met vrucht kon stellen dat ten aanzien van haar sprake was van avas, ook al zou haar zonder de bedoelde toerekening niets te verwijten zijn. Tegen dit oordeel stelde de BV cassatieberoep in. Volgens de Hoge Raad kan een inhoudingsplichtige met vrucht een beroep op avas doen indien hij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verschuldigde bedrag tijdig op de rekening van de Belastingdienst zou zijn bijgeschreven. Het Hof heeft dit miskend, aldus de Hoge Raad. De zaak is verwezen.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 28 april 2006, nr. 02/02296, betreffende na te melden boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 121.740, alsmede een boete van ƒ 1217. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in Ć©Ć©n geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraak betreffende de boetebeschikking in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. dr. G.J.M.E. de Bont, advocaat te Breda.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel I kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de boetebeschikking moet worden vernietigd in verband met het beroep van belanghebbende op afwezigheid van alle schuld ter zake van de niet-betaling van de af te dragen belasting. Het Hof heeft dat beroep van belanghebbende verworpen. Daartoe heeft het geoordeeld dat reeds omdat de handelingen van de bank, welke door belanghebbende was ingeschakeld ter fine van effectuering van de betaling van de verschuldigde belasting, aan belanghebbende zijn toe te rekenen, en dat nu die bank klaarblijkelijk nalatig was bij de afdoening van de haar ter zake verstrekte opdracht, die nalatigheid aan belanghebbende moet worden toegerekend. Daaraan heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende niet met vrucht kan stellen dat te harer aanzien sprake is van afwezigheid van alle schuld, ook al zou haar zonder bedoelde toerekening wellicht niets te verwijten zijn.
3.3. Dit oordeel wordt in middel II terecht bestreden. De omstandigheid dat een inhoudingsplichtige de betaling van de op aangifte af te dragen belasting heeft opgedragen aan een bank, die aan die opdracht niet of niet tijdig heeft voldaan, doet niet eraan af dat die inhoudingsplichtige in verzuim is. Dat rechtvaardigt echter niet de gevolgtrekking van het Hof. Een inhoudingsplichtige kan immers met vrucht een beroep doen op afwezigheid van alle schuld indien hij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verschuldigde bedrag tijdig op de rekening van de belastingdienst zou zijn bijgeschreven. Het Hof heeft zulks miskend. Het middel is gegrond en ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek of belanghebbende de hiervoor bedoelde zorg heeft betracht. Opmerking verdient in dit verband dat die zorg zich in het onderhavige geval niet uitstrekte tot een later tijdstip dan de uiterste betaaldatum van 31 januari 2002.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiƫn zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, en
veroordeelt de Staatssecretaris van FinanciĆ«n in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier
A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2007.