Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(5)
- Jurisprudentie(262)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(2)
- Recent(1)
Samenvatting
Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of de aan X (belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is geweest van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen.
Artikel 225, lid 2, Gemw bepaalt – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat onder parkeren in de zin van die wet wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten. In de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen gemeente Nijmegen 2020 wordt hierbij aangesloten.
Volgens het Hof heeft X de auto niet slechts in het parkeervak laten staan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen maar langer, zodat sprake is van parkeren. Het oordeel van Rechtbank Gelderland wordt bevestigd en de naheffingsaanslag wordt gehandhaafd.
BRON
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2021, nummer AWB21/1040, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 64,90.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. N.G.A. Voorbach, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de heffingsambtenaar.
2. Vaststaande feiten
2.1. Op 6 juni 2020 omstreeks 21:52 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van belanghebbende – zonder dat parkeerbelasting is voldaan – stilstond in een parkeervak op de Waalkade te Nijmegen, een aangewezen plaats voor betaald parkeren. Naar aanleiding van die constatering heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.2. In het zogenoemde ‘brondocument’ betreffende de naheffingsaanslag zijn foto’s opgenomen van de situatie ter plaatste ten tijde van de constatering. Op een van de foto’s staat de auto van belanghebbende, enigszins schuin in het parkeervak, met een open raam aan de bestuurderszijde. Naast de auto staat een persoon. In de auto zijn geen personen waarneembaar.
2.3. Na afwijzing van het daartegen gemaakte bezwaar, is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank.
2.4. In de procedure voor de Rechtbank heeft belanghebbende een op 17 februari 2021 ondertekende verklaring van [naam3] (hierna: [naam3] ) ingebracht, die luidt als volgt:
2.5. Aan [naam3] is eveneens een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat een andere parkeercontroleur (nagenoeg) gelijktijdig heeft geconstateerd dat diens auto twee parkeervakken verderop geparkeerd stond. Na afwijzing van het daartegen gemaakte bezwaar, heeft [naam3] beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2.6. De beroepen van belanghebbende en [naam3] zijn ter zitting van de Rechtbank gezamenlijk en gelijktijdig behandeld. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal is [naam3] tijdens die zitting telefonisch gehoord en heeft hij het volgende verklaard (op vragen van de Rechtbank):
2.7. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank is niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen van personen.
3. Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is geweest van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen.
4. Beoordeling van het geschil
Verklaring [naam3] ter zitting van de Rechtbank
4.1. Belanghebbende betoogt dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd omdat daaraan een motiveringsgebrek kleeft, aangezien [naam3] ter zitting telefonisch is gehoord en de door hem afgelegde verklaring niet in de uitspraak is opgenomen. Belanghebbende acht dit onzorgvuldig.
4.2. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De griffier houdt aantekening van het verhandelde ter zitting en maakt van de zitting een proces-verbaal op (a) indien de bestuursrechter dit ambtshalve of op verzoek van een partij die daarbij belang heeft, bepaalt, of - zoals hier het geval - (b) op verzoek van de hogerberoepsrechter of de Hoge Raad (artikel 8:61, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht). In het proces-verbaal van de zitting is weergegeven dat [naam3] telefonisch is gehoord en wat hij bij die gelegenheid heeft verklaard (zie 2.6). De Rechtbank heeft die verklaring ook meegewogen in de beoordeling, door hiernaar te verwijzen in haar uitspraak in rechtsoverweging 7. De uitspraak is daarmee niet gebrekkig gemotiveerd of onzorgvuldig tot stand gekomen, nog los van de vraag of een dergelijke tekortkoming de vernietiging van de uitspraak tot gevolg zou moeten hebben.
Onmiddellijk in- en uitstappen
4.3. Artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat onder parkeren in de zin van die wet wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten. In de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen gemeente Nijmegen 2020 wordt hierbij aangesloten.
4.4. Onder het onmiddellijk laten in- of uitstappen van personen kunnen slechts handelingen worden verstaan, die een daadwerkelijk in- of uitstappen vormen.
4.5. Uit de verklaringen van [naam3] volgt dat belanghebbende en [naam3] gelijktijdig bij de parkeervakken aan de Waalkade zijn aangekomen en daar hun auto’s hebben stilgezet in parkeervakken, en dat het de bedoeling was dat [naam3] zijn auto zou achterlaten (parkeren) om vervolgens – na voldoening van parkeerbelasting, waarvoor hem naar eigen zeggen geen tijd is gegund – samen met belanghebbende in diens auto verder te rijden.
4.6. Het Hof leidt hieruit af dat [naam3] voornemens was voor zijn auto een parkeerkaart te gaan halen bij de parkeerautomaat dan wel de verschuldigde parkeerbelasting op andere wijze te voldoen (bijvoorbeeld door aanmelding van zijn auto in een parkeerapp), alvorens in te stappen bij belanghebbende. Dergelijke (uitvoerings)handelingen vormen niet een daadwerkelijk instappen in de auto van belanghebbende. [naam3] stond daarvoor kennelijk nog niet klaar toen de parkeercontroleur hem aansprak.
4.7. Daarbij overweegt het Hof nog dat uit de foto’s van de constatering naar voren komt dat zich geen personen in de auto bevonden ten tijde van de constatering. Het moet ervoor worden gehouden dat belanghebbende na het stilzetten van de auto in het parkeervak om onduidelijk gebleven redenen is uitgestapt. Het Hof ziet hierin een bevestiging dat sprake is geweest van meer of andere handelingen dan alleen het daadwerkelijk in- en uitstappen van personen in de auto van belanghebbende.
4.8. Gelet hierop heeft belanghebbende zijn auto niet slechts in het parkeervak laten staan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen (het laten instappen van [naam3] of andere personen), maar langer, zodat sprake is van parkeren. Ter zake van dat parkeren heeft belanghebbende geen parkeerbelasting voldaan, zodat terecht een naheffingsaanslag is opgelegd.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.