Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een holding ontving gedurende de periode 1 januari 1998 - 30 juni 2001 een jaarlijkse management fee van fl. 10.250 van de werkmaatschappij. De dga ontving van de holding geen salaris, maar wel van de werkmaatschappij. Volgens de inspecteur was de afspraak gemaakt dat de dga een gebruikelijk loon bij de holding van fl. 6000 per jaar zou hebben. Hij stuurde de holding daarom een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het hierboven genoemde tijdvak alsmede een boete van 50 procent. Volgens de holding bestonden de werkzaamheden van de dga hoogstens uit het zetten van een paar handtekeningen, wat geen gebruikelijk salaris van fl. 6000 rechtvaardigde. Het Hof achtte dit echter niet aannemelijk. Het gebruikelijk salaris werd daarom gehandhaafd op fl. 6000 per jaar.
Op het cassatieberoep van de holding beslist de Hoge Raad het volgende: Als het salaris van de werkmaatschappij mede strekt tot beloning van de werkzaamheden die zijn verricht voor de holding, dan moet dit voor de toepassing van de gebruikelijk loonregeling worden meegenomen. Als het Hof bij zijn oordeel is uitgegaan van een andere opvatting, dan berust dit oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Als het Hof wel is uitgegaan van een juiste rechtsopvatting en in dit oordeel ligt besloten dat het door de dga van de werkmaatschappij genoten salaris geen component bevat die betrekking heeft op de werkzaamheden die de dga voor de holding heeft verricht, dan moet dat oordeel nader worden gemotiveerd.
De holding had ook cassatieberoep aangetekend tegen het oordeel van het Hof dat de inspecteur er bij het opleggen van de boete terecht vanuit was gegaan dat er sprake was van grove schuld. De Hoge Raad geeft de holding gelijk omdat de holding bij het Hof had betoogd dat de gebruikelijk loonregeling niet per dienstbetrekking, maar slechts éénmaal, voor het concern als geheel, moet worden toegepast. Door dit standpunt in te nemen kan niet worden gezegd dat de holding dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat er sprake is van grove schuld, aldus de Hoge Raad. De zaak is verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
1 januari 1998 tot en met 30 juni 2001
Instantie
HR
Datum instantie
11 november 2005
Rolnummer
40.421
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU6018

Naar de bovenkant van de pagina