Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) is eigenaar van een onroerende zaak. De Heffingsambtenaar heeft aan X voor het jaar 2021 een aanslag waterschapsbelastingen zuiveringsheffing bedrijfsruimte van € 153,78 opgelegd. Volgens X moet de onroerende zaak niet als bedrijfsruimte worden aangeslagen, maar als woonruimte. Rechtbank Rotterdam geeft X geen gelijk.

In dit geval heeft X een contract met een (hoofd)huurder, maar de feitelijke situatie op 1 januari 2021 was dat er naast deze hoofdhuurder nog twee mensen in het pand woonden. De onroerende zaak heeft één keuken, één toilet en één badkamer, waarvan de bewoners gezamenlijk gebruikmaken.

De kamers van de bewoners vormen dan geen afzonderlijke woonruimte in de betekenis waarin dat begrip in de rechtspraak is uitgewerkt.

Als geen sprake is van afzonderlijke woonruimte in een pand, moet worden beoordeeld of het gehele pand als woonruimte kan worden aangemerkt. Dit is het geval als het pand ten dienste staat van een gezin of daarmee gelijk te stellen andere leefeenheid (vgl. HR 14 juni 1995, 30.078, ECLI:NL:HR:1995:AA1584). Van zo’n andere leefeenheid is sprake als personen, die naar het spraakgebruik geen gezin vormen, gezamenlijk een huishouding voeren die de voor een gezin kenmerkende eigenschappen heeft. Daarvan is in dit geval niet gebleken.

Omdat de onroerende zaak geen woonruimte is, is het (voor de zuiveringsheffing) een bedrijfsruimte. De aanslag is dus terecht voor een bedrijfsruimte opgelegd.

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum instantie
22 augustus 2022
Rolnummer
21/4238
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2022:7405
NLF-nummer
NLF 2022/1786
Aflevering
15 september 2022
bwbr0005108&artikel=116,bwbr0005108&artikel=116,bwbr0005108&artikel=122c,bwbr0005108&artikel=122c

Naar de bovenkant van de pagina