Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Het is niet na te gaan wat de invloed van dividendstripping is op de belastingopbrengst. Ook bij verbetering van de bewijspositie van de fiscus blijft dividendstripping slecht controleerbaar omdat deze moeilijk op te sporen is en er weinig controlecapaciteit bij de fiscus is. Indien gekozen wordt voor continuering van de dividendbelasting beveelt oud-Inspecteur Frans de Groot aan om standaardvragen te stellen bij de aangifte en de boete te verhogen in geval van fraude.

Opinie

Inleiding

Enkele jaren geleden maakte premier Rutte zich zorgen over het vertrek van bedrijven als gevolg van de dividendbelasting en wilde hij daarom deze belasting afschaffen. Er was echter veel politieke tegenstand en de dividendbelasting bleef. Inmiddels zijn de hoofdkantoren van Shell en Unilever vertrokken en gaan wellicht ook andere bedrijven weg, zoals DSM. Bij de toenmalige discussie werd geen aandacht besteed aan dividendstripping en de moeizame controlemogelijkheden van de fiscus. Ook bleef het onduidelijk wat de feitelijke netto-opbrengst van de dividendbelasting is. In de discussie kwam alleen de bruto-opbrengst aan de orde.

Begin 2022 is er een internetconsultatie geweest over een aantal mogelijkheden om dividendstripping effectiever aan te pakken. Maar ook toen werd geen inzicht gegeven in de netto-opbrengst.

Naast de internetconsultatie, is er het initiatiefwetsvoorstel ‘Conditionele eindafrekening dividendbelasting’. De kern van het voorstel is dat er een eindafrekeningsverplichting voor de dividendbelasting wordt ingevoerd bij een grensoverschrijdende reorganisatie, bestaande uit een grensoverschrijdende zetelverplaatsing, grensoverschrijdende fusie, grensoverschrijdende (af)splitsing en een grensoverschrijdende aandelenfusie. Ook in het kader van dit initiatiefvoorstel komt de netto-opbrengst niet als element van de discussie naar voren.

Ik behandel in dit artikel de volgende aspecten:

  • Wat is te verstaan onder de netto-opbrengst van de dividendbelasting?
  • Wat is dividendstripping en welke impact heeft dit op de belastingopbrengst?
  • Alternatief C van de internetconsultatie.
  • De mogelijkheden van de fiscus om dividendstripping te ontdekken.
  • Hoe kan de situatie voor de fiscus worden verbeterd?

Wat is te verstaan onder de netto-opbrengst van de dividendbelasting en hoe kan deze worden bepaald?

De netto-opbrengst is het verschil tussen de bruto-opbrengst (die wel wordt gerapporteerd door het ministerie van Financiën) en het bedrag dat weer verrekend wordt bij de aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting. De bruto-opbrengst bestaat uit de bedragen die worden ingehouden door dividenduitkerende vennootschappen en die worden afgedragen. Het bedrag dat in dezelfde periode wordt verrekend in aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting wordt niet vermeld in de rapportages van het ministerie van Financiën. Dit is te vergelijken met de loonbelasting: het bedrag dat weer verrekend wordt via de inkomstenbelasting wordt niet gepubliceerd. De fiscus zou door middel van een query uit alle aangiften het totaal verrekende bedrag kunnen bepalen. Of die exercitie plaatsvindt, is onbekend, maar in elk geval wordt dit totaal nimmer openbaargemaakt. In de discussie over mogelijke afschaffing van de dividendbelasting naar aanleiding van het voorstel van de premier is wel gesproken over het brutobedrag dat dan verloren zou gaan, maar vreemd genoeg niet over het nettoverlies voor de schatkist. In twee artikelen over de netto-opbrengst in het Weekblad voor Fiscaal Recht is er wel een discussie geweest over de omvang van het nettobelang. Beide auteurs bepleitten om de netto-opbrengst te publiceren, maar dat gebeurt dus niet. Het lijkt mij nog steeds een goede keus om deze belasting af te schaffen gelet op de hierna te bespreken problemen met dividendstripping en het al genoemde vertrek van bedrijven. Ik ga er hierna echter van uit dat deze belasting blijft.

Wat is dividendstripping en welke impact heeft dit op de opbrengst?

Dividendstripping houdt in dat een (buitenlandse) aandeelhouder met behoud van het economische belang bij de aandelen, de dividendbelasting ontgaat door het recht op dividend over te dragen aan een persoon die een gunstiger recht heeft op verrekening, teruggaaf of vermindering van dividendbelasting dan de oorspronkelijke aandeelhouder, of aan een rechtspersoon ten aanzien van wie inhouding van dividendbelasting achterwege mag blijven, terwijl dit ten aanzien van de oorspronkelijke aandeelhouder niet het geval is.

Een eenvoudig geval van dividendstripping doet zich voor bij het tijdelijk uitlenen van effecten tijdens de dividendbetaling. De inlenende partij kan wel verrekenen en doet een dividendvervangende betaling aan de uitlenende partij, die niet kan verrekenen. De inlener ontvangt een vergoeding voor deze dienstverlening, die uiteraard lager moet zijn dan de dividendbelasting, welke de uitlener zich bespaart door deze constructie.

Een repurchase agreement is een verkoop van aandelen door partij A aan partij B gecombineerd met een gelijktijdige terugverkoop van die aandelen tegen dezelfde prijs, maar met een levering op termijn van die aandelen door partij B aan partij A. Ook bij de repurchase agreement komt een dividendvervangende betaling voor en wel door de tijdelijke juridische eigenaar B aan A. Ook hierbij ontvangt B een vergoeding voor de dienstverlening van A (lager dan de dividendbelasting die A zich bespaart). Er bestaan nog veel meer constructies, maar het zal uiteindelijk altijd zo zijn dat de economische belanghebbende bij het dividend netto gunstiger uitkomt dan wanneer deze zelf juridisch eigenaar was gebleven en dat andere partijen een beloning ontvangen voor hun dienstverlening.

De omvang van de dividendstripping is onbekend. Dat komt onder meer doordat de fiscus over een geringe hoeveelheid tijd beschikt om dit op te sporen. Daarnaast is het vaak onmogelijk om dividendstripping te ontdekken. De staatssecretaris heeft dan ook aangegeven dat het onmogelijk is om dit bedrag te bepalen.

Alternatief C van de internetconsultatie

Het meest praktische voorstel uit de internetconsultatie is naar mijn mening alternatief C: de introductie van een nettorendement/grondslag-benadering voor verrekening of teruggaaf van dividendbelasting. Het kabinet wil gelet op haar brief Kamerbrief van 15 juli 2022 over versterking van de aanpak van dividendstripping onder meer verder met mogelijkheid C.

Dit alternatief houdt in dat dividendbelasting slechts kan worden verrekend voor zover vennootschapsbelasting is verschuldigd over het dividend na vermindering van de daarmee verband houdende kosten. Onder deze kosten moeten dan mede worden begrepen dividendvervangende betalingen. De dividendvervangende betalingen worden op groepsniveau bepaald om te voorkomen dat hier in groepsverband mee kan worden gestructureerd. Dit alternatief kan eventueel worden gecombineerd met een doelmatigheidsdrempel. Hierbij kan gedacht worden aan een drempel waarbij slechts sprake is van een beperking van de verrekening als de kosten een bepaald percentage van het brutodividend overstijgen. Dit alternatief zal niet worden toegepast op pensioenfondsen, die doorgaans subjectief zijn vrijgesteld van de vennootschapsbelasting.

Hierbij wijs ik echter op de reactie van Heijen naar aanleiding van de internetconsultatie. Heijnen wijst er terecht op dat er ook bonafide situaties bestaan, met name bij verzekeringen, waarbij de verzekeraar effecten houdt ten behoeve van de verzekerden. Ik citeer hierbij uit deze reactie:

‘De verzekeraar zal de dividendbelasting terugvragen, echter ten gunste van de verzekerden. Een voorbeeld van zo’n bonafide situatie is een verzekeraar die unit-linked (achtige) producten, waaronder mede begrepen gesepareerde depots, verzekerde regelingen etc., voert en in dit verband beleggingen aanhoudt voor rekening en risico van de polishouders. Dit is het geval bij bepaalde pensioenproducten, maar ook bij andere vormen van fiscaal gefaciliteerde vermogensopbouw, zoals beleggingsverzekeringen gekoppeld aan een hypotheek. Het gaat hier om situaties waarbij de polishouder, wanneer deze de beleggingen rechtstreeks zou houden, (ook) recht zou hebben op vermindering of teruggaaf van dividendbelasting. Een letterlijke toepassing van de verschillende alternatieven leidt ertoe dan wel kan er toe leiden dat de dividendbelasting die wordt ingehouden op de dividenden ten aanzien van die beleggingen niet meer verrekenbaar is bij de verzekeraar, ofwel omdat gesteld kan worden dat zowel de juridische eigendom als het economische belang van de aandelen niet door één belastingplichtige wordt gehouden (alternatief A, al dan niet in combinatie met een verplichte houdsterperiode zoals bedoeld in alternatief B), dan wel omdat bij de bijschrijving op de polis c.q. doorbetaling aan de polishouder het netto rendement van de verzekeraar nihil is (alternatief C). In algemene zin zou bovenstaande problematiek in beginsel voorkomen kunnen worden door een uitzondering op te nemen voor (bepaalde) organisaties die onder overheidstoezicht staan en/of waar de beleggingen worden aangehouden ten behoeve van specifiek geduide verzekeringsproducten.’

De mogelijkheden van de fiscus om dividendstripping op te sporen

Laat ik hierbij vooropstellen, dat alle opties om de bewijspositie van de fiscus te versterken volgens de voorstellen uit de internetconsultatie pas van belang zijn als de fiscus al doende is met een bepaalde constructie. Theoretisch zou het een alternatief zijn om bij elke verrekening in een aangifte gerichte vragen te stellen. Dit kost echter zo veel tijd, dat het onuitvoerbaar is. De prealabele vraag is daarom hoe de fiscus een mogelijk geval van dividendstripping herkent. In de Kamerbrief van 15 juli 2022 geeft de staatssecretaris aan, dat de informatie- en bewijspositie van de fiscus moet worden verbeterd. Op dit moment is die slecht, zoals uit een kennisdocument van het FEC van augustus 2021 blijkt. In hoofdstuk 4 van dit stuk worden een aantal mogelijkheden opgesomd. Het FEC concludeert dat wettelijk diverse instanties meldingen dienen te doen, maar dat er feitelijk weinig meldingen zijn. Ook andere mogelijkheden voldoen in de praktijk slecht of zijn moeilijk uitvoerbaar. Het FEC noemt als beste middel om dividendstripping op te sporen het aan elkaar koppelen van de transactiegegevens uit het zogenoemde NTSR – een transactieregister – maar geeft aan, dat dit tijdrovend is.

Hoe kan de situatie voor de fiscus worden verbeterd?

Mijn conclusie is dat er veel werk moet worden verzet om mogelijke constructies op te sporen en dat het daadwerkelijk vinden ervan bepaald niet altijd mogelijk is. Het ontbreekt de fiscus bovendien aan mankracht.

Mijns inziens is de beste mogelijkheid om toch te beginnen bij het bedrijf/persoon die een beroep doet op verrekening. En wel door standaardvragen te stellen bij de aangifte. Zoals dat bijvoorbeeld nu al het geval is bij de toepassing van artikel 10a Wet VpB 1969. De antwoorden kunnen via een systeem worden beoordeeld en leiden dan eventueel tot een verdere beoordeling door een medewerker. Het lijkt me dat standaardvragen ook zonder invoering van de voorgestelde maatregelen al kunnen worden gesteld. Artikel 47 AWR biedt daarvoor al de grondslag. Het gaat hierbij dus niet om gerichte vragen per geval, maar om standaardvragen in de aangifte die bij elke verrekening van dividendbelasting worden gevraagd.

Ik denk hierbij met name aan vragen omtrent de netto-opbrengst die samenhangt met de verrekening. Dit sluit aan bij voorstel C uit de internetconsultatie. Te vragen is dan wat de bruto-opbrengst is, de netto-opbrengst is en het bedrag van de te verrekenen dividendbelasting. Zulks dan gespecificeerd per afzonderlijke soort effect waar verrekening voor wordt gevraagd. Daarnaast zou de vraag gesteld kunnen worden of sprake is van dividendvervangende betaling(en). Hierbij wijs ik op de hiervoor genoemde nadelen die in de reactie op de internetconsultatie door Heijen zijn genoemd. Een oplossing zou kunnen zijn om aan bepaalde bedrijven deze vragen niet te stellen met betrekking tot specifieke producten.

Een geschikte standaardvraag lijkt de vraag of de juridisch eigenaar tevens de economisch eigenaar is. Edoch, er zijn ook bonafide situaties waarbij de juridische eigenaar niet tevens de economische eigenaar is. Onder meer bij de hiervoor al genoemde verzekerings- en pensioenproducten. Maar ook indien een bedrijf als effectenbewaarder optreedt. Voorts is het begrip economisch eigenaar bepaald niet eenvoudig te definiëren. Daarom lijkt me deze standaardvraag niet geschikt.

Uiteraard bestaat de mogelijkheid dat onjuiste antwoorden worden gegeven. Daarom stel ik voor om een hogere boete te heffen in het geval fraude toch aan het licht komt.

Samenvatting

Het is niet na te gaan wat de invloed van dividendstripping is op de belastingopbrengst. Ook bij verbetering van de bewijspositie van de fiscus blijft dividendstripping slecht controleerbaar omdat deze moeilijk op te sporen is en er weinig controlecapaciteit bij de fiscus is. De staatssecretaris wil wel verbetering van de informatiepositie van de fiscus, maar het is de vraag hoe dat mogelijk is. Bij alle discussie is het daarom goed om inzicht te hebben in de netto-opbrengst van deze belasting. Het inzicht daaromtrent ontbreekt echter, terwijl deze gemakkelijk in kaart te brengen is. Indien gekozen wordt voor continuering van de dividendbelasting beveel ik aan om standaardvragen te stellen bij de aangifte en de boete te verhogen in geval van fraude.

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Auteur(s)
mr. F.C. de Groot
Gepensioneerd; voorheen Belastingdienst
NLF-nummer
NLF Opinie 2022/31
Judoreg
NFB5326
Publicatiedatum
9 november 2022

Naar de bovenkant van de pagina