Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Staatssecretaris Wijn van Financiën heeft op 29 mei 2006 bekend gemaakt dat hij geen heil verwacht van het voortzetten van de onderstaande procedure(s). Het Bossche Hof had geoordeeld dat de verdragswoonplaats en de onderworpenheid aan de belastingheffing feitelijke begrippen zijn. Nu in 1996 door België feitelijk Vpb was geheven had het Hof het ervoor gehouden dat de BV vanaf 31 mei 1996 feitelijk in België is gevestigd. Op het cassatieberoep van de Staatssecretaris beslist de Hoge Raad dat indien een Nederlandse belastingplichtige in België als inwoner in de belastingheffing is betrokken voor de toepassing van het bepaalde in artikel 4, paragraaf 1 van het Verdrag Nederland-België ervan dient te worden uitgegegaan dat die belastingplichtige op grond van de Belgische wetten als inwoner van België aan de belasting is onderworpen. Dit is slechts anders indien hetzij de inspecteur aannemelijk maakt dat de gegevens op grond waarvan de Belgische fiscus het inwonerschap heeft aangenomen onjuist of onvolledig zijn, hetzij de heffing niet in redelijkheid op enige regel van Belgisch recht kan zijn gestoeld. Ook dat laatste moet de inspecteur aannemelijk maken. De Hoge Raad bevestigt echter wel het feitelijke oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is dat de feitelijke leiding van de BV in Nederland was achter gebleven. De uitspraak is gecasseerd en de zaak is verwezen. Conform A-G van Ballegooijen.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
1996
Instantie
HR
Datum instantie
12 mei 2006
Rolnummer
40.450
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AR5759
ECLI:NL:PHR:2006:AR5759
ECLI:NL:HR:2006:AR5760
ECLI:NL:PHR:2006:AR5760

Naar de bovenkant van de pagina