Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een BV exploiteert, al dan niet via haar dochter, twee datacenters waar bedrijfskritische ICT-apparatuur van klanten wordt ondergebracht en ononderbroken draaiende wordt gehouden en beveiligd.
De BV heeft eind 2010 één aandeel in zichzelf ingekocht. Omdat haar moeder met haar verbonden is, heeft zij aldus een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet BvR.
De inspecteur ziet in de inkoop de verkrijging van een onroerende-zaaklichaam (art. 4 Wet BvR), zodat de verkrijging belast is met overdrachtsbelasting.
Volgens Rechtbank Leeuwarden en Hof Arnhem-Leeuwarden is de BV geen onroerende-zaaklichaam omdat het de klant in de eerste plaats gaat om de bewerking en levering van energie, koeling en beveiliging, om de verbinding met het internet en om de absolute garantie van ononderbroken levering van deze diensten. Het beschikbaar stellen van het gebouw waar deze diensten gecombineerd aangeboden worden, is daaraan ondergeschikt.
Volgens de Staatssecretaris heeft het Hof ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd geoordeeld dat de onroerende zaken als geheel genomen niet geheel of hoofdzakelijk dienstbaar zijn of waren aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken. Hij heeft daarom cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad verklaart dit echter ongegrond.
Het oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Conform conclusie A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2011
Instantie
HR
Datum instantie
10 oktober 2014
Rolnummer
13/05448
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:2925
bwbid=bwbr0&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina