Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft het gehele jaar 2018 in Indonesië gewoond. Hij heeft (pensioen)inkomsten genoten uit Nederland. Op grond van het Verdrag Nederland-Indonesië mogen de inkomsten in Nederland worden belast.

X is geen kwalificerend buitenlands belastingplichtige, omdat hij als inwoner van Indonesië niet woont in één van de landen zoals opgenomen in de regeling voor kwalificerend buitenlands belastingplichtigen. Gelet hierop heeft X geen recht op toepassing van de heffingskortingen en aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten.

X heeft een beroep gedaan op de non-discriminatiebepaling van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM. Volgens X is sprake van een ongeoorloofde discriminatie tussen verschillende personen al naar gelang waar zij wonen, omdat de regeling voor kwalificerend buitenlands belastingplichtigen door de wetgever is beperkt tot inwoners van de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER), Zwitserland en de BES-eilanden.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft X echter niet in het gelijk gesteld.

Inwoners van Indonesië zijn in juridische zin niet vergelijkbaar met inwoners van de EU, de EER, Zwitserland en de BES-eilanden. Het verschil in rechtskader is door de wetgever kennelijk redengevend geweest voor de afbakening van artikel 7.8, lid 6, Wet IB 2001. Die afbakening is volgens de Rechtbank niet van redelijke grond ontbloot. Dat geldt ook voor de keuze om de wijziging (per 1 januari 2015) door te voeren zonder overgangsregeling.

Op het hoger beroep van X oordeelt Hof Den Bosch dat de Rechtbank op goede gronden de juiste beslissing heeft genomen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
20 september 2023
Rolnummer
22/00795
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:3024
NLF-nummer
NLF 2024/0326
Aflevering
6 februari 2024
bwbr0011353&artikel=7.8,bwbr0011353&artikel=7.8

Naar de bovenkant van de pagina