Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2022 in de zaak tussen
eiser, uit woonplaats, eiser
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Uitgeest, verweerder.
Inleiding
Met dagtekening 31 december 2020 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2020 een aanslag forensenbelasting opgelegd ten bedrage van € 714.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen deze aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2022 op zitting behandeld.
Eiser is bij aangetekende brief van 19 mei 2022, verzonden naar het in het beroepschrift vermelde adres van eiser, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit de informatie van PostNL (track en trace) is gebleken dat de brief op 20 mei 2022 is bezorgd op het genoemde adres, is eiser op een juiste wijze voor de zitting van de rechtbank uitgenodigd.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [naam] .
Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt de uitspraak op bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Ze houdt ook rekening met de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
2. Het geschil tussen eiser en verweerder gaat over de vraag of verweerder de aanslag forensenbelasting naar het juiste bedrag heeft opgelegd.
3. Eiser heeft betoogd dat de aanslag met de helft dient te worden verminderd, omdat hij mede-eigenaar is van de woning waarop de aanslag betrekking heeft. Alleen eiser krijgt een aanslag, omdat de andere eigenaar in de gemeente Uitgeest ingeschreven staat. De aanslag kan niet worden verhaald op de andere eigenaar.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd, aangezien eiser eigenaar van de woning is. Omdat hij niet in de gemeente Uitgeest staat ingeschreven, en de andere eigenaar wel, is alleen eiser belastingplichtig voor de forensenbelasting.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag naar het juiste bedrag opgelegd. Zij zal hierna uitleggen waarom dat zo is.
6. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting 2020 van de gemeente Uitgeest (de Verordening) wordt forensenbelasting geheven van de natuurlijke personen, die geen hoofdverblijf in de gemeente hebben en er meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser aan deze vereisten voldoet en derhalve belastingplichtig is voor de forensenbelasting van de gemeente Uitgeest.
7. Uit het voorgaande blijkt dat de belastingplicht in de forensenbelasting moet worden vastgesteld per persoon, en niet per woning. Indien een gemeubileerde woning gemeenschappelijk eigendom is van meerdere eigenaren, kunnen zij allen belastingplichtig zijn voor de forensenbelasting, mits zij buiten de gemeente hun hoofdverblijf houden en ieder de woning meer dan 90 dagen voor zich of zijn gezin beschikbaar houdt (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van HR 4 juli 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4081).
8. Uit de aanslag maakt de rechtbank op dat verweerder de belasting ingevolge artikel 4, derde en vijfde lid, van de Verordening heeft vastgesteld op 0,3% * 238.000 = € 417. Het maakt voor deze bepaling niet uit of een woning een of meerdere al dan niet belastingplichtige eigenaren heeft. De overige bepalingen van de Verordening maken een zodanig onderscheid evenmin. Iedere belastingplichtige eigenaar van een woning betaalt dus hetzelfde bedrag.
9. De Gemeentewet en de Verordening bieden voor belastingplichtige eigenaren van een woning geen grondslag om forensenbelasting te verhalen op niet belastingplichtige mede-eigenaren van die woning. Aangezien de forensenbelasting een subject-gebonden heffing is en dus niet wordt betaald ten behoeve van de gemeenschap tussen de eigenaren, is verhaal op grond van artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek naar het oordeel van de rechtbank evenmin mogelijk.
10. Aan eiser kan worden toegegeven dat deze systematiek in zijn geval een verschil in behandeling veroorzaakt tussen hemzelf en zijn mede-eigenaar. In het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5329, is echter geoordeeld dat dit verschil in behandeling niet in strijd komt met het discriminatieverbod uit
artikel 1 van de Grondwet. De reden daarvoor is dat het verschil in behandeling gerechtvaardigd is, omdat gemeenten op grond van de Financiële-verhoudingswet voor inwoners een bijdrage uit het gemeentefonds krijgen, maar voor forensen niet.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en dat ook de aanslag forensenbelasting ongewijzigd blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Maas, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier.