Direct naar content gaan

Samenvatting

Een man is tot aan zijn pensionering werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur. Daarnaast dreef hij een landbouwonderneming. Bij de verdeling van de nalatenschap van zijn schoonvader in 1984 is aan zijn echtgenote een boerderij met grond en opstallen toebedeeld. Kort na de verkrijging is de boerderij verbouwd. Hierbij is een scheidingsmuur geplaatst tussen de stal en het woongedeelte van de boerderij. Als gevolg hiervan kon het woongedeelte zelfstandig rendabel worden gemaakt. De man heeft dat gedeelte als woning verhuurd. De stal en de omliggende grond heeft hij gebruikt in het kader van zijn onderneming. De man heeft de onroerende zaak in zijn geheel tot zijn ondernemingsvermogen gerekend.
In het jaar 2000 heeft de man het woongedeelte onttrokken aan het ondernemingsvermogen en gerekend tot zijn privévermogen.
Voor het Hof was in geschil of het woongedeelte onder de gegeven omstandigheden verplicht privévermogen vormt, zodat het met toepassing van de foutenleer van de ondernemingsbalans dient te worden verwijderd. Het Hof heeft geoordeeld dat de man zonder de grenzen der redelijkheid te overschrijden in 1984 het woongedeelte tot zijn ondernemingsvermogen heeft mogen rekenen. Het heeft daarbij in aanmerking genomen dat de onroerende zaak juridisch niet gesplitst is, dat de echtgenote de onroerende zaak in één transactie (de verdeling van de nalatenschap) heeft verkregen, dat het woongedeelte zelfstandig rendabel is te maken en dat de man dat ook heeft gedaan door het woongedeelte te gaan verhuren, dat de man niet zelf in het woongedeelte heeft gewoond, en dat hij de stal en de omliggende grond in zijn onderneming heeft gebruikt. Blijkens de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding hebben partijen eenparig tot uitgangspunt genomen dat het aanmerken van de onroerende zaak als ondernemingsvermogen van de man niet reeds afstuit op de wijze waarop de man en/of zijn echtgenote tot de onroerende zaak gerechtigd zijn.
De man heeft tegen de uitspraak van het Hof cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad verwerpt de klacht van de man dat het Hof ten onrechte voorbij is gegaan aan het arrest van de Hoge Raad van 17 september 2010, nr. 09/00332, LJN BL7968. De man heeft zonder de grenzen der redelijkheid te overschrijden in 1984 het woongedeelte tot het ondernemingsvermogen mogen rekenen. Het cassatieberoep van de man wordt ongegrond verklaard.
Anders A-G Niessen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HR
Datum instantie
29 juni 2012
Rolnummer
11/03413
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV8959
ECLI:NL:PHR:2012:BV8959
bwbid=bwbr0&artikel=3.8,bwbr0002226&artikel=35c&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina